Internationale denkers
Cover van een brochure over Stichting Opbouw Drenthe
Voorpagina van de Telegraaf van 25 december 1921 over de schrijnende armoede in de veengebieden in Drenthe.
Gezina Boerma en Louis Adriën Bähler twee weken voor hun huwelijk in 1894
Predikantsvrouw Gezina Bähler-Boerma richtte in 1915 het eerste dorpshuis in Nederland op.
Schilderij van Gezina Bähler-Boerma
Commissaris van de Koningin J. T. Linthorst Homan nam het initiatief tot het oprichten van de Vereeniging
Voorkant van de statuten uit 1927.
Affiche voor de tentoonstelling over Opbouw Drenthe in Paleis voor Volksvlijt in Amsterdam in 1928.
Jaap Cramer was directeur van 1931 tot 1954, daarna Commissaris van de Koningin.
Jo Boer volgde Cramer op als directeur en schreef het eerste handboek over opbouwwerk (1960)
Jo Boer schreef in 1960 het eerste handboek over opbouwwerk, dit is de voorkant van de tweede druk in 1968.
Historicus Margrith Wilke publiceerde in 2002 een diepgaande studie naar de geschiedenis van Opbouw Drenthe: Vrouwen, maatschappelijk werk en modernisering in Drenthe 1915-1951.
CMO STAMM, kenniscentrum voor sociaal-maatschappelijke vraagstukken in Drenthe en Groningen, is de erfopvolger van Stichting Opbouw Drenthe.
Het Wil van de Leur-opbouwwerkarchief
Verwante vensters
1925 – Vereeniging voor den Opbouw van Drenthe
Bakermat van samenlevingsopbouw en opbouwwerk
In 1921 werd de zuidoosthoek van Drenthe, die economisch geheel afhankelijk was van het winnen van turf, geconfronteerd met de ineenstorting van de turfindustrie. Schrijnende armoede was daarvan het gevolg. Commissaris van de Koningin J.T. Linthorst Homan wist hierop landelijke aandacht te vestigen door journalisten uit te nodigen en hen rond te leiden door het getroffen rampgebied. Schokkende reportages verschenen in dagbladen als de Telegraaf en in geïllustreerde bladen als Het Leven en De Prins. Het hele land zamelde vervolgens geld en goederen in voor het arme Drenthe en ook de regering wenste dat de Commissaris alles in het werk stelde om de economische en sociale neergang in de Drentse venen te keren. Daarop nam Linthorst Homan het initiatief om de krachten te bundelen in een organisatie die de opbouw van dit deel van Drenthe ter hand zou moeten nemen.
Dorpshuiswerk
Daar zat ook een idee achter. In 1920 had Linthorst Homan kennis gemaakt met het dorpshuiswerk zoals dat in Eelde was opgezet door Gesina Bähler-Boerma. In 1915 had zij daar het eerste dorpshuis opgericht, geïnspireerd door het buurthuiswerk zoals dat eerder in steden van de grond was gekomen. Zij hadden meermalen met elkaar gesproken over de mogelijkheid in heel Drenthe dit dorpswerk van de grond te tillen. De veencrisis en de landelijke aandacht voor Drenthe bood een uitgelezen gelegenheid om hier nu echt vorm aan te geven. Daarop nam Linthorst Homan in 1925 het initiatief tot oprichting van een Centrale Commissie voor den Oeconomischen, Cultureel en Hygiënischen Opbouw van Drenthe in het bijzonder de veenstreek.
De Commissie had een breed programma voor ogen. Ze wilde het nijverheidsonderwijs stimuleren, kraam- en kinderzorg opzetten, gezinnen sociale begeleiding bieden en economische activiteiten aanmoedigen en ondersteunen, vooral op het gebied van tuinbouw. In 1926 werd de naam van deze nieuwe organisatie gewijzigd in de Centrale Vereeniging voor den Opbouw van Drenthe, waarin alle belangrijke (particuliere) initiatieven in de provincie waren vertegenwoordigd.
Het belangrijkste element was in eerste instantie de oprichting van dorpshuizen in de veenstreek, als de plek waar veel van de activiteiten plaats konden vinden. Op advies van Bähler-Boerma werden deze geleid door maatschappelijk werksters. Daarmee deed het dan nog jonge maatschappelijk werk zijn entree in Drenthe. In 1928/1929 zorgde Jaap Cramer, die in 1927 tot adjunct-secretaris van de vereniging was benoemd en al snel de directeursfunctie zou gaan bekleden, voor een wijziging die Opbouw Drenthe minder een uitvoeringsorganisatie (want dat was aan het particuliere initiatief) en meer een dienstverlenings- en ondersteuningsorganisatie zou maken. De buurthuizen, inmiddels zes in aantal, werden ontmanteld en daarvoor in de plaats kwamen aparte diensten zoals het bureau voor jeugdzorg en maatschappelijk werk en het instituut voor jeugd- en ontwikkelingswerk.
Uitbreiding
In 1934 kreeg de vereniging toestemming van de regering om haar werkterrein uit te breiden tot heel Drenthe. De vereniging speelde inmiddels een rol in nagenoeg alle sociaal-maatschappelijke initiatieven en activiteiten in de provincie. Ze verzorgde onder meer kadercursussen op het gebied van jeugdwerk en nijverheidscusussen voor arbeiders. De vereniging organiseerde een schoolartsendienst en stimuleerde de bouw van kleuterscholen. Maar ze zette bijvoorbeeld ook een kostuumcentrale op waar lokale toneelverenigingen kleding konden huren of ze liet in het kader van twee jeugdwerklozenprojecten een jeugdherberg bouwen. Bovendien wist Cramer deskundigen van buiten de provincie voor het werk van de vereniging te interesseren door een curatorium van landelijke bekende sociaalpedagogen in te stellen dat de vereniging moest adviseren inzake jeugdwerk. Zo timmerde Opbouw Drenthe energiek aan de weg en groeide haar reputatie in het land.
Na de Duitse inval werd de vereniging in 1941 gedwongen een Duitsgezinde directeur te accepteren. Cramer en zijn personeel weigerden medewerking en doken onder. Na de oorlog keerde een groot deel van hen terug naar Drenthe om de werkzaamheden voort te zetten.
Drenthe voorbeeld
Na de oorlog besloot de regering tot de oprichting van provinciale opbouworganen. Hoewel er in meerdere provincies in de jaren dertig vergelijkbare coördinerende organen waren opgericht, diende vooral Opbouw Drenthe hier als voorbeeld. Directeur Jaap Cramer, inmiddels in den lande zeer gezaghebbend omdat hij een belangrijke rol had gespeeld in het verzet, reisde in de eerste naoorlogse jaren alle provincies af om uit te leggen hoe samenwerking en coördinatie met de vele particuliere organisaties in Drenthe was georganiseerd. Vooral de confessionele partijen waren achterdochtig ten opzichte van dergelijke neutrale ‘staatsorganen’. In het katholieke Brabant overtuigde Cramer persoonlijk de Commissaris van de Koningin, prof. dr. J.E. de Quay, waarna het pleit in het voordeel van neutrale coördinerende opbouworganen was beslecht. De rijksoverheid deelde hen een belangrijke rol toe in de sociaal-maatschappelijke wederopbouw van het land. Als gevolg van deze beleidswijziging ging de vereniging in 1948 verder als Stichting Opbouw Drenthe.
In 1951 werd Jaap Cramer benoemd tot Commissaris van de Koningin in Drenthe. Jo Boer, al vanaf 1930 in dienst bij Opbouw Drenthe, werd aangesteld als directeur. In deze jaren van wederopbouw functioneerde het opbouworgaan steeds meer als een coördinerende verbindingsschakel tussen Gedeputeerde Staten, kerkelijke organisaties en andere sociaal-culturele organisaties in de provincie. De stichting speelde een rol in de planning van vrijwel alle sociaalmaatschappelijke voorzieningen in Drenthe, zoals dorpshuizen, kruisgebouwen en bibliotheken. Maar ook verzorgde zij huishoudelijke voorlichting en kadercursussen voor jeugdwerkers. Ook besteedde zij veel aandacht aan de zorg voor de zogeheten asocialen en onmaatschappelijken. Steeds meer aandacht ging uit naar het uit Amerika overgewaaide community organization, in Nederland vertaald als maatschappelijk opbouwwerk. Jo Boer, die in Amerika kennis had gemaakt met de moderne principes van deze aanpak, begeleidde tussen 1957 en 1960 een aantal community organization-groepen in Peize, Havelte en Elim/Hollandsche Veld. In 1960 schreef zij het eerste Nederlandse handboek maatschappelijk opbouwwerk.
Bakermat
In veel opzichten vormt de Stichting Opbouw Drenthe de bakermat van de samenlevingsopbouw en het opbouwwerk in Nederland. Het is de organisatie waar pioniers als Marie Kamphuis en Jo Boer intensief bij betrokken waren. Na de Tweede Wereldoorlog stond Opbouw Drenthe model voor de rest van Nederland. De toonaangevende rol van de Drentenaren veranderde pas toen in de jaren zeventig de stadsvernieuwingsproblematiek meer en meer de agenda van het opbouwwerk ging bepalen. De Stichting Opbouw Drenthe werd daardoor een opbouworgaan zoals de andere provinciale opbouworganen, vooral gericht op onderzoek naar en ontwikkeling en ondersteuning van sociaal-maatschappelijke initiatieven. Na een fusieronde ging de Stichting Opbouw Drenthe in 1992 op in STAMM, dat inmiddels samen is gegaan met het provinciale ondersteuningsinsituut uit de provincie Groningen en tegenwoordig als CMO STAMM door het leven gaat - hét kenniscentrum voor sociaal-maatschappelijke vraagstukken in Groningen en Drenthe.
Dit venster is een bewerking van en een aanvulling op een door Margrith Wilke geschreven lemma in Het geheugen van Drenthe
Publicatiedatum: 09-05-2019
Datum laatste wijziging: 14-11-2023
Auteur(s): Margrith Wilke
redactionele bewerking Frederike Lunenberg en Jos van der Lans.
Verwante vensters
- 1925 Gezina Boerma en Jan Tijmen Linthorst Homan - Centrale Vereeniging voor den Opbouw van Drenthe
- 1947 Provinciale Opbouworganen
- 1960 Jo Boer
Extra
1928 - Opbouw Drenthe in Paleis voor Volksvlijt in
Amsterdam
Drenthe heeft begin twintigste eeuw geen goede naam in
Nederland. In de westelijke provincies wordt het gewest
beschouwd als het Siberië van de lage landen. Landlopers en
criminelen werden er niet voor niets naar afgevoerd. De
jonge Vereeniging voor den Opbouw zag het als haar taak om
daar verandering in te brengen. Daarom verzorgde zij tussen
30 maart en 15 april 1928 een grote tentoonstelling over de
opbouw van Drenthe in het Paleis voor Volksvlijt in
Amsterdam. Daags voor de opening reisde een lokale
verslaggever van de Provinciale Drentsche en Asser
Courant naar de hoofdstad. Hij is in zijn verslag
lyrisch over de pracht en praal die Drenthe aan het
Nederlandse publiek laat zien. Hij schrijft: ’’t Is in
een woord schitterend wat daar door eendrachtig samenwerken
is verricht. En het lijdt geen twijfel, of deze grootsche
poging om Drenthe meer onder de aandacht van het,
Nederlandsche publiek te brengen en aldus den naam van ,,arm
turfland" van hem af te schudden, moet slagen. Wat daar in
het Paleis voor Volksvlijt te aanschouwen is, is niet het
beeld van een armoedige, maar van een zeer beteekenisvolle
provincie, wier inwoners er hun krachtige schouders onder
hebben gezet om haar zo spoedig mogelijk te maken tot een
gewest dat in z’n geheel, den naam van een welvarend gewest
dragen mag.’
Literatuur
- Margrith Wilke (2002), ’Voor den opbouw van Drenthe’ - Vrouwen, maatschappelijk werk en modernisering in Drenthe 1915-1951. Drents Historische Reeks 9, uitgeverij Koninklije Van Gorcum / Stichting Het Drentse Boek.
- Margrith Wilke (), Opbouw Drenthe. Lemma in Geheugen van Drenthe.
- Harry Broekman (1987), Sociale innovatie in Drenthe. De ontwikkeling van de Stichting Opbouw Drenthe (1924-1972). Bijlage bij: Mededelingen Opbouwwerk 56, juli/augustus 1987.
- Jo Boer (1955), ’In memoriam mevrouw G. Bähler-Boerma’ , in: Nieuwe Drentse Volksalmanak, jrg. 1955, nr. 73, pp. 6-15. [Bron: Drents Archief}
Aanvullend materiaal
- Provinciale Drentsche en Asser Courant (1928), ’Een schitterende Expositie’ - Drenthe Opbouw-Tentoonstelling Amsterdam. Vrijdag 30 maart 1928, p. 6.
- Petra Broomans (1991), ’Jij komt dus Drenthe opbouwen....’- een portret van J. Boer Uit: Marion Hoogendijk, Krüderige wieven. Drentse vrouwen in de 20steeeuw’, Zutphen: Walburg Pers, pp. 71-74.
- Barbara Berger (1987), ’Monopoly in Drenthe. Het opbouwwerk bestond al voor de jaren zestig’ , in: Trouw, 3 juli 1987. [Interview met Harry Broekman over zijn proefschrift over de geschiedenis van de Stichting Opbouw Drenthe.]