Canon Sociaal werk
Dr. mr. J.R. Thorbecke (1798-1872)
De gereformeerde politicus Willem Groen van Prinsterer nam in 1851-1853 stelling tegen staatsbemoeienis met de armenzorg.
Minister Gerlach van Reenen verdedigde in 1853 het aangepaste wetsvoorstel.
Minister Floris baron van Hall tekende in 1954 voor de Armenwet.
de eetzaal van het Joodse Oudeliedengesticht in Amsterdam.
Aremenhuis van Amstelveen vanaf 1859
Spijskokerij van St.-Vincentius-vereniging in Alendorpsteeg te Utrecht: het uitdelen van maaltijden.
Gemeentelijk armenhuis ‘Blokhoes ’t Stort’ in het Groningse Leens.
Feestmaaltijd bij HVO - Amsterdam (Hulp voor onbehuisden)
De Vereeniging tot Verbetering van Armenzorg in Rotterdam viert haar 25-jarig jubileum
Minister Theo Heemskerk (ARP) was in 1912 verantwoordelijk voor de nieuwe Armenwet.
Dienstzegels van 1913 tot 1919 gebruikt door de Amsterdamse Armenraad.
De dienstzegels waarmee gratis post kon worden verstuurd, werden vervalst.
Verwante vensters
1854 – Thorbecke en de Armenwet
Politieke strijd over armenzorg: publiek of particulier?
‘Heeft de armenzorg opgehouden een algemeen, een publiek belang te zijn?’ Deze teleurgestelde woorden werden in 1854 uitgesproken door de grondlegger van onze parlementaire democratie, de liberaal J.R. Thorbecke, bij de Kamerbehandeling van een wetsvoorstel voor de armenzorg. Thorbecke vond dat ‘een beschaafde staat […] verpligt’ was zelf voor zijn armen te zorgen.Armenzorg en maatschappelijke opvang zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Armoede is van oudsher een groot maatschappelijk probleem; niet alleen voor de armen zelf, ook voor de rijken, vanwege de angst voor oproer. Rond 1850 was deze vrees reëler dan ooit. Europa brandde nog na van de revolutionaire geest van 1848. Weliswaar krabbelde Nederland uit een diep economisch dal, maar tussen de 10 en 15 procent van de bevolking ontving nog altijd bedeling. Een derde van de Amsterdammers leefde beneden de armoedegrens. Dakloosheid en honger lagen op de loer.
Hoe overleeft men in zo’n situatie? Wie kon, zocht hulp in het eigen (familie)netwerk. Sommigen gingen over tot bedelarij of minder fatsoenlijke bezigheden, zoals stelen en prostitutie. Vooral ouderen en invaliden wendden zich echter tot de (veelal kerkelijke) armenzorg. Met behulp van bedeling probeerden zij opname in een liefdegesticht zo lang mogelijk uit te stellen. Om te worden toegelaten tot de armenzorg, moesten ze wel voldoen aan strenge eisen op het gebied van zedelijkheid en godsdienstzin. Wie dat niet kon of wilde, wachtte de straat of het publieke armenhuis.
Thorbecke begreep de noden van zijn tijd. In de Grondwet van 1848 had hij een passage opgenomen die voorzag in een armenwet. Hij wilde een einde maken aan de willekeur en het paternalisme van de kerkelijke armenzorg. Armenzorg moest centraal worden geregeld.
Deze gedachte was niet nieuw, want Vives had hier in 1526 al voor gepleit. Pogingen om in 1801 tot een landelijke regeling te komen, stuitten op verzet van de kerken en op een lege schatkist. Maar toen in 1848 overal in Europa revolutie dreigde, leek de tijd rijp voor een nieuwe stap. Thorbeckes plan was in 1851 klaar.
Toen viel zijn kabinet. De nieuwe, door conservatieve christelijke politici gedomineerde regering onder leiding van F.A. van Hall haalde een streep door het plan. Armenzorg was een zaak van de kerken en dat moest zo blijven, vonden de nieuwe machthebbers. Onder het motto ‘[n]iemand heeft recht op onderstand’ kwamen zij in 1853 met een nieuw wetsvoorstel: ‘De uitoefening van de liefdadigheid moet worden overgelaten aan de Kerk…’ De overheid, c.q. de gemeente, mocht pas ingrijpen als ‘de arme van geen andere zijde geholpen’ werd.
Ondanks tegenstand van Thorbecke c.s. werd het voorstel aangenomen.
De Armenwet van 1854 was een feit. De overheid kreeg niets over de armenzorg te zeggen. Uitzondering werd gemaakt voor armlastige besmettelijk zieken en krankzinnigen. Hun verpleging werd namelijk beschouwd als een kwestie van openbare orde, en evenals voor de politie was de betaling hiervoor wel een publieke zaak.
Burgerlijke armbesturen mochten dus alleen bijspringen als de kerken tekortschoten. In de praktijk gebeurde dit steeds vaker: naarmate de jaren verstreken, moesten de gemeenten een steeds groter deel bijpassen. De regeling had wel een lange levensduur. Ondanks aanpassingen (in 1870, 1912 en 1929) bleef de inhoud van kracht tot de invoering van de Bijstandswet (1965).
De Armenwet verleende dus (in theorie) voorrang aan de particuliere armenzorg. Opmerkelijk is dat in de loop der decennia de motivatie daarvoor werd omgedraaid: alsof de (liberale) overheid het liet afweten en de (kerkelijke) liefdadigheid in het gat sprong. Dit beeld is – ten onrechte dus – in het historisch bewustzijn verankerd geraakt.
Publicatiedatum: 15-03-2012
Datum laatste wijziging: 28-04-2021
Auteur(s): Catharina Th. Bakker
Verwante vensters
- 1526 Juan Luis Vives
- 1819 Thomas Chalmers
- 1841 Krankzinnigenwet
- 1905 Kinderwetten
- 1952 Ministerie van Maatschappelijk Werk
- 1965 Marga Klompé en de Bijstandswet
Extra
Bedeling en armenhuis
De negentiende-eeuwse armenzorg bestond – in hedendaagse
termen - uit
‘intramurale’ en ‘extramurale’ hulp. Armen die thuis woonden
(‘huiszittende armen’), konden ‘extramurale’ hulp krijgen in
de vorm
van bedeling (geld, voedsel, brandstoffen en hulp van de
armendokter).
De Dienst Werk en Inkomen is hiervan een nazaat. In de
‘intramurale’
armenzorg voor mensen die geen huis (meer) hadden herkennen
wij
ondermeer de hedendaagse daklozenopvang, jeugdinternaten en
verpleeghuizen.
Het armenhuis, weeshuis, oudeliedengesticht of hoe
zo’n
liefdegesticht ook heette, werd beschouwd als laatste
redmiddel. Er
heerste een regime van orde en tucht, afgedwongen door
welgestelde
regenten en regentessen, die werden bijgestaan door
religieuzen, of
een binnenvader en binnenmoeder met oppassers (m/v). Anders
dan je zou
vermoeden, leefden de gestichtbewoners door elkaar. In
weeshuizen
woonden bijvoorbeeld kinderen samen met volwassenen
(zwakbegaafde of
invalide ‘wezen’), oudeliedengestichten werden bevolkt door
hulpbehoevenden van diverse pluimage, onder wie ouderen.
Mannen en
vrouwen werden gescheiden.
Alleen wie tot het juiste kerkgenootschap behoorde
én een
braaf burger was, kwam voor hulp in aanmerking. Progressief-
liberalen,
zoals Thorbecke, verfoeiden deze willekeur. Desondanks stond
het
stelsel internationaal goed bekend.
Verder studeren
- Linde, Maarten van der (2013), Basisboek geschiedenis sociaal werk in Nederland. Amsterdam: Uitgeverij SWP, vijfde druk, 149-151: De armenzorg: wie is verantwoordelijk?
- Leeuwen, Marco H.D. van (2000), De eenheidsstaat: onderlinges, armenzorg en commerciële verzekeraars 1800-1890. Zoeken naar zekerheid. Risico’s, preventie, verzekeringen en andere zekerheidsregelingen in Nederland 1500-2000. Deel II. Den Haag: Verbond van Verzekeraars, Amsterdam: NEHA. Pag. 239- 248: Armenzorg.
- J.J. Dankers (1990), ’Thorbecke en de Armenwet van 1854. Armenzorg tussen staatsalvermogen en particulier initiatief’ , in: E. Jonker en M. van Rossum, Geschiedenis & cultuur. 18 opstellen ter gelegenheid van het afscheid van prof. dr. H.W. von der Dunk. ’s-Gravenhage: Staatsuitgeverij, pp. 119-130.
Literatuur
- Leeuwen, Marco.H.D. (1998), Armenzorg 1800-1912: erfenis van de Republiek. In: Jacques van Gerwen en Marco en Leeuwen (samenst.). Studies over zekerheidsarrangementen. Risico’s, risicobestrijding en verzekeringen in Nederland vanaf de Middeleeuwen(pp. 276-316). Den Haag: Verbond van Verzekeraars, Amsterdam: NEHA.
- Leeuwen, Marco H.D. van (1992), Bijstand in Amsterdam. Armenzorg als beheersings- en overlevingsstrategie. Zwolle: Waanders.
- P.B.A. Melief (1955), De strijd om de armenzorg in Nederland 1795-1854. Groningen; Wolters.
- Wit, C.H.E. de (1980), Thorbecke en de wording van de Nederlandse natie. Nijmegen: SUN.
- Bakker, C.Th. (2009), Geld voor GGZ. De financiering van de geestelijke gezondheidszorg en de invloed van geld op de zorgpraktijk (1884-1984). Proefschrift UvA. Amsterdam: Vossiuspers. Hoofdstuk I § 1
Aanvullend materiaal
- Rigter, Daniëlle (), Wet, betreffende de bepaling der woonplaats, alwaar behoeftigen in den algemeenen onderstand kunnen deelen [domicilie van onderstand], 1818. Website van historisch onderzoeksbureau Ecade.
- Speciaal nummer Tijdschrift voor Maatschappelijk Werk (1954), Honderd jaar Armenwet 1854-1954
- Marjan Hoek-Van Dijke en Willem van der Meiden (2011), Van bakkerij tot Woodstock. Historische armenzorgwandeling Den Haag Uitgave van: Diaconie Protestantse Gemeente te 's-Gravenhage en Stichting Kerk en Stad
Links
- Eerste en laatste blad van de Armenwet
- Verslag parlementair debat. Zoekvelden: vergaderjaar: 1851-1852 t/m 1853-1854 + zoekterm: ‘armenwe
- Biografische informatie over J.R. Thorbecke
- Biografische informatie over F.A. van Hall
- Verenigingen voor armenzorg en armoedepreventie in de 19e eeuw
Studieopdrachten
Klik hier om de studieopdrachten te bekijken