Canon reclassering
Mijnschacht
migranten komen aan in de jaren twintig
Italianen bij noodbarakken in jaren veertig te Eisden. Barakken van de jaren twintig werden in de 2e WO gebruikt voor Russische krijgsgevangen, nadien voor de opsluiting van collaborateurs. Daarna ter beschikking gesteld door de overheid.
zanger Roco Granata (It.) - op de fiets - met familie
Grieken in Limburg
Joanna Steegmans, sociaal werkster in Genk (1910-1982)
sociaal werk met migranten
Laurent Brouwers en Margriet Vandelook, sociale dienst Mijnbedrijf Zolder
Leen Beyers, Iedereen Zwart, 2007
documentaire over Marokkaanse inwijkeling vanaf de jaren zestig (dec.2011), twee delen.
Verwante vensters
1925 – Vreemd volk in Limburgse mijnen
Eerste opvang en controlerende ondersteuning
In Vlaanderen is Limburg de eerste regio waar de migratie van de twintigste eeuw stevig vorm krijgt. Al van bij de start van de mijnindustrie, omstreeks 1925, worden o.a. Poolse, Tsjechoslovaakse, Joegoslavische en Italiaanse arbeiders aangetrokken. De belangrijkste golf, met name de grote Italiaanse en Griekse migratie, komt net na de 2e W.O. op gang.
In die eerste fase speelde zelforganisatie van de nieuwkomers een bepalende rol. Voor zover er van externe opvang voor de nieuwkomers sprake kon zijn, kon die toegeschreven worden aan de ’sociaal assistenten’ van het mijnbedrijf. De bedrijfsvoering was uitgesproken paternalistisch en daarin paste een intensieve aandacht voor de mijnwerkers en hun gezinnen op momenten van ziekte, ongeval en specifieke sociale probleemsituaties. Er werd ook uitgebreid aandacht besteed aan geleide ontspanning, aan onderwijs (mijnschool en huishoudschool) enz. De mijn in Beringen had (vanaf 1953) ook een eigen ’sociaal gebouw’. Dit stond op het bedrijfsterrein zelf, met o.m. een melkbar, een tekenacademie, een balletschool. Zwartberg had (en heeft nu nog) zijn Socialestraat.
Een bijzonder belangrijk luik in de gezinsondersteuning was het ’Kinderheil’, de babyzorg. Vooral via deze weg werden de migrantenvrouwen bereikt, of op het moment dat de sociaal assistente vanuit het bedrijf bij hen thuis kwam om één of ander probleem te bespreken. De sociale werkers begeleidden de migrantengezinnen bij hun onderwijs en hun huisvesting. Ze leerden Italiaans en later Turks om beter te kunnen communiceren. Niet elke mijn hanteerde echter dezelfde aanpak als hun niet-Belgische arbeiders.
Het intensievere sociale werk focuste zich aanvankelijk vooral op de eigen bevolking. Zo werden er aan de mijn externe organisaties opgericht zoals in de Genkse Zwartberg: KAV -1931, (V)KAJ - 1930). Figuren als Marie Romain en Jeanne Steegmans, tegelijk sociaal assistentes van de mijn, werden gevraagd om deze vormende vrijetijdsorganisaties te leiden. Migrantenvrouwen, -meisjes of -jongens waren aanvankelijk niet ’uitgenodigd’. Het zal pas de tweede generatie zijn die hieraan kan participeren.
Daarnaast bestaat er een soort missioneringspraktijk vanuit de (eigen) katholieke organisaties voor hun bevolkingsgroep.
De sociale werksters bleven een sturende rol spelen en hun status kreeg zelfs wat extra gewicht toen een dochter van één van de mijndirecteuren de opleiding volgde. In de jaren vijftig nam hun betrokkenheid op de problematiek van vreemde nieuwkomers toe.
Na de mijnsluitingen (1966) ging de intensieve vervlechting van het mijnbedrijf en de sociale ondersteuning over in parochiale omkadering. Van dan af aan oefent de mijn geen macht meer uit op de migrantenverenigingen.
Het zal tot de jaren zestig duren vooraleer er gerichte overheidsgelieerde interventies worden opgezet die de migratieproblemen op het oog hebben. Ondertussen blijven de eigen verenigingen een bepalende rol spelen in het externe leven van de vreemde mijnwerkers. Na 1946 lopen de Italianen voorop met de Associazioni Cristiane Lavoratori Italiani - de Italiaanse katholieke arbeidersorganisatie, al vanaf 1947 in samenwerking met het de christelijke vakbond). De organisatie zorgde, vanuit eigen barakken, voor bijstand, voor gezelligheid en sociaal-politieke en vorming. Aanvankelijk is het perspectief nog dat van de terugkeer naar land van herkomst.
Publicatiedatum: 30-11--0001
Datum laatste wijziging: 22-02-2019
Auteur(s): Wim Verzelen
Extra
De mijnbedrijven kregen (na 1930) een sociale dienst, geleid door een bestuurder. Alle sociale aangelegenheden vallen onder zijn bevoegdheid: propaganda, voorlichting der jeugd, werving, controle, hiërarchie, bevordering, sancties, loon- en wedderegeling, sociale veiligheid (ongevallen, verpleging, ziekenkas, pensioen), huisvesting, werkomstandigheden (veiligheid en gezondheid), selectie, beroepsopleiding (mijnschool en andere afdelingen), regeling van geschillen, orde en tucht, volksscholen, volksopvoeding, ontspanning (sport, muziek, toneel).
Verder studeren
- Leen Beyers (2011), Sociaal werk in de mijnstreek Via mail leverde Leen Beyers, auteur van 'Iedereen Zwart' deze bijdrage. Wie gaat op onderzoek uit?
- Integratiedienst - Vlaamse Gemeenschap (s.d.), Een terugblik in vogelvlucht
- Albert Martens (2012), Overzicht van de migratiegeschiedenis Een gedegen overzicht vanuit een arbeidssociologische benadering, vertrekkend bij de mijnindustrie.
- Albert Martens (1989), Immigratie en maatschappelijke verschuivingen in Limburg in Limburgs Mozaïek, Nieuwkomers rond de Limburgse Maas, onder auspiciën van de Limburgse Raad voor Migratie, pp.103-108
Literatuur
- August Cool (1930), De Sociale Dienst van de Limburgse kolenmijnen Op het congres 10 jaar Maats. Dienstbetoon te Antwerpen, gaf August Cool een scherpe analyse van het toenmalig gebrek aan diensten voor sociaal werk in de Limburgse mijnen. Zie ook cijfers vreemdelingen Genk 1929. SCAN MET DANK AAN LIBERAAL ARCHIEF.
- Bart Delbroek (2008), Op zoek naar Kolenputters Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis 5 [2008] nr. 3, pp. 80-103
- Frank Caestecker (2008), Arbeidsmarktstrategieën in de Belgische mijnindustrie tot 1940 Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis 5 [2008] nr. 3, pp. 30-52
- Schaerlaekens en Reulens (coörd.) (2011), Op logement. Het verhaal van een bijzondere woonvorm in de Mijnstreek. Erfgoedcel Mijnerfgoed.
Aanvullend materiaal
- A.C.L.I. (2011), De geschiedenis van zelforganisatie van Italiaanse mijnwerkers Reactie op voorgelegde vragen (WV)
- Rudi Smeets (2011), Jan Kohlbacher over het leven in de honderdjarige Tuinwijk.
Links
- Gastarbeid in Limburg
- overzicht van de Limburgse koolmijnen
- Vlaams mijnmuseum
- Het Italiaanse verleden te Genk
- Overzicht van migrantengeschiedenis
Studieopdrachten
Klik hier om de studieopdrachten te bekijken