Canon volkshuisvesting
Annastraat in Philipsdorp in Eindhoven - ansichtkaart.
Ingang Philipsdorp, Elisabethlaan.
Speeltuin in Philipsdorp in Eindhoven - jaren zestig. Foto: Frans Gommers.
Plattegrond Philipsdorp Eindhoven, 1915.
Plattegrond Philipsdorp Eindhoven, 2015.
Machinefabrikant Coen Stork (1865-1934) bouwde met het fabrieksdorp ’t Lansink in Hengelo het eerste echte tuindorp in Nederland.
Jacques van Marken (1845-1906) ontwikkelt een fabrieksdorp met 78 woningen, bij zijn Gistfabriek. In juli 1884 gaat het eerste gezin wonen in dit Agnetapark, vernoemd naar zijn vrouw. Van Marken en zijn vrouw wonen er zelf ook, in villa Rust Roest.
Woningen in het Agnetapark in Delft.
De Verkuil Quakkelaarstraat in de ’Rooie buurt’ in Vlissingen. De buurt dateert uit 1912.
Rotterdamse Droogdokmaatschappij startte in 1914 met de bouw van tuindorp Heijpaat in Rotterdam.
Heveadorp werd vanaf 1916 in Renkum gebouwd door bandenfabrikant Dirk Frans Wilhelmi (1877-1936).
Metaalwarenfabriek Daalderop bouwde in 1921 in Tiel De Vinkenhof.
Batadorp in Best (Noord-Brabant) kwam in 1934 gereed. Deze ansichtkaart dateert uit die tijd. Foto: collectie Stichting Geschiedenis Best.
Ebenezer Howard (1850-1928) legde met zijn invloedrijke boek Garden Cities of To-Morrow de grondslag voor de ontwikkeling van tuindorpen.
Straatje in Eerbeek in Gelderland waar papierfabrikanten kort na de oorlog huizen voor hun arbeiders bouwden.
Verwante vensters
1910 – Fabrieksdorpen
Verlichte ondernemers bouwen woningen voor hun arbeiders
‘Ik ben overtuigd, dat degenen die het meest doen om het zedelijk en stoffelijk belang hunner arbeiders te leren kennen en te bevorderen, op den duur ook de beste zaken doen.’
Charles Stork in 1888, machinefabrikant in Hengelo
In 1888 is het kranten lezende publiek in Nederland net aan het bijkomen van de Arbeidsenquête van een jaar eerder met de veelzeggende ondertitel Een kwaad leven. De verhoren over de arbeidstoestanden in Amsterdam, Maastricht en Tilburg doen een golf van verontwaardiging door Nederland gaan. Maar het betekent nog niet gelijk betere arbeidsomstandigheden en betere woningen voor het groeiend aantal industriearbeiders. Dat probleem wordt steeds nijpender, omdat er eind negentiende eeuw vaart komt in de industriële ontwikkeling in het kielzog van de aanleg van spoorwegen, havens en zeewegen. Ter illustratie: tot 1895 groeit de industriële beroepsbevolking jaarlijks met gemiddeld 5.000 arbeiders. Daarna is de groei ineens jaarlijks 12.000 arbeiders.
Er zijn in Nederland in 1888 wel enkele voorbeelden van verlichte fabrikanten die het beste met hun arbeiders voor hebben. Zoals de gebroeders Salomonson, die in 1852 naar Engels model arbeiderswoningen laten bouwen bij hun splinternieuwe stoomweverij in Nijverdal, en Jacques van Marken (1845-1906) die datzelfde doet in Agnetapark bij zijn Gist- en Spiritusfabriek in Delft. Maar het zijn eind negentiende eeuw druppels op de gloeiende plaat. De meeste industriële arbeiders wonen en werken in erbarmelijke omstandigheden. Veel fabrikanten zien hun arbeiders als productiemiddelen, niet als mensen, zeker in de vele bedrijfstakken met vooral ongeschoolde arbeiders. Tekenend is de cynische uitlating van de Wageningse steenfabrikant Arend Nicolaas Costerus (1844-1913) rond 1900: ‘Arbeiders moest je ’s winters, net als bieten, kunnen inkuilen.’ De steenproductie ligt in de winter stil. En wat moet je dan met al die ongeschoolde arbeiders?
Vanaf 1910 zijn er steeds meer voorbeelden van Nederlandse fabrikanten die huizen voor hun arbeiders bouwen. Ze moeten ook wel, want meestal bouwen ze hun fabrieken op goedkope grond buiten de stad. Om steeds over voldoende arbeidskrachten te kunnen beschikken kun je dan maar beter ook gelijk huizen bouwen. En investeren in scholingsmogelijkheden en allerlei voorzieningen zoals winkels, badhuizen, verenigingsgebouwen en stadsparken. Anton Philips (1874-1951) met zijn Philipsdorp in Eindhoven en Coen Stork (1865-1934), de zoon van Charles Stork (1822-1895), met ’t Lansink in Hengelo zijn de eersten in de twintigste eeuw. Ook de Staatsmijnen laten in Zuid-Limburg de ene na de andere ‘kolonie’ bouwen voor hun mijnwerkers. De gevestigde orde ziet woningbouw bovendien als een probaat middel tegen het spook van de revolutie en het socialisme. Een angst die alleen maar meer aangewakkerd raakt door de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) en de Russische revolutie (1917).
De fabrieksdorpen laten een hang zien naar de vermeende geborgenheid van de dorpse samenleving van weleer: laagbouw aan pleintjes, hofjes en gebogen straten, soms met een rieten kap om de illusie compleet te maken. Grote tuinen bieden de arbeiders – heel praktisch – ook gelegenheid om zelf groenten en aardappelen te kunnen verbouwen. De dorpen zijn doelbewust tegenhangers voor de dicht opeengepakte arbeiderssloppen en haastig gebouwde arbeiderswijken in de stad. Enkele voorbeelden: Rooie Buurt (1912) in Vlissingen van scheepsbouwer Arie Smit (1845-1935), Heijpaat (1914) van de Rotterdamse Droogdokmaatschappij, Heveadorp (1916) in Renkum van bandenfabrikant Dirk Frans Wilhelmi (1877-1936), de Vinkenhof (1921) in Tiel van metaalwarenfabriek Daalderop en Batadorp (1934) in Best van schoenenfabriek Bata.
De fabrieksdorpen zijn geliefde plekken gebleken om te wonen. Nog steeds. Een aantal heeft een monumentenstatus gekregen. In de loop van de tijd zijn de woningen meestal ondergebracht bij een woningcorporatie. Soms zijn ze verkocht.
Het idee dat je als werkgever verantwoordelijk kunt zijn voor hoe je medewerkers wonen, bleef ook na de Tweede Wereldoorlog nog een tijd overeind. Zo bouwden papierfabrikanten in Eerbeek direct na de oorlog een paar straten met huizen voor hun personeel. Hetzelfde deed Stichting Woningbouw Schiphol in Amstelveen. Daar woonden de personeelsleden van vliegtuigbouwer Fokker achter een gele voordeur en die van luchtvaartmaatschappij KLM achter een groene. Om en om, het ging inmiddels vooral om een eerlijke verdeling van de schaarse woningen.
Publicatiedatum: 11-08-2015
Datum laatste wijziging: 15-11-2020
Auteur(s): Margriet Pflug
Verwante vensters
Extra
Ebenezer Howard
De ideeën over tuindorpen zijn komen overwaaien uit Engeland, waar de industrialisatie al veel eerder op gang kwam dan in Nederland. Op basis van vroege Engels praktijkvoorbeelden schreef Ebenezer Howard in de periode 1898-1902 zijn invloedrijke boek Garden Cities of To-Morrow. Daarin pleit hij voor verzoening tussen de heersende elite en de groeiende groep ondergeschikte arbeiders. Zijn idee: nieuwe, overzichtelijke steden bouwen die de voordelen van stad en platteland combineren. Niet het kapitaal maar de gemeenschap zou eigenaar van de grond zijn en uit de waardestijging gemeenschappelijke voorzieningen betalen. Hij bedacht een groene landbouwzone rondom elke garden city om de groei van de stad te beperken. Vooral Howards ideeën over een ruimtelijk model voor de stad werken ook na de Tweede Wereldoorlog nog door in de bouw van grote tuinsteden aan de rand van bijna alle steden in Nederland (zie: 1946 – De wijkgedachte).
Verder studeren
- Howard, Ebenezer (1902), Garden Cities of Tomorrow London: Swan Sonnenschein & Co, Ltd.
- Oomen, P.F. (1978), Tuindorpen in Nederland: sociale woningbouw 1900 - 1930. Een studie voor de rijksdienst voor de monumentezorg.
- Bikkert, Leendert (1988), Helaas! De holen der menschen. Geschikte woningen voor de lagere klassen. Fragmenten uit de geschiedenis van de fabriekswoonwijken. ’s-Gravenhage: SDU. ISBN: 90-12-05505-9.
Literatuur
- Ebenezer Howard (1902), Garden Cities of To-Morrow [In 2014 online gebrachte digitale versie van deze klassieker.]
- Harm Jan Korthals Altes (2004), Tuindorpen. Tussen utopie en realiteit. Bussum: Uitgeverij THOTH.
- Frank Smit, e.a. (1991), De droom van Howard. Verleden en toekomst van de tuindorpen. Rijswijk: Uitgeverij Elmar. Uitgave ter gelegenheid van het 75-jarige bestaan van het Woningbedrijf Amsterdam.
- Willem Peeters (2020), ’Ebenezer Howard en de Tuindorpen van Amsterdam #Longread’ , website Historiek, 6 november 2020.
Aanvullend materiaal
- Bureau Hengelo (2013), Tuindorproute in Hengelo naar en door Tuindorp 'Lansink
- Jos Smeets (2018), Volkshuisvesting als permanente uitdaging. Deel 8 uit de serie 150 jaar leven in Eindhoven. Uitgeverij Optima.
Links
- De Arbeidsenqête van 1887
- Samenvatting (Engels) van Ebenezer Howard Garden Cities of To-Morrow (London, 1902).
- Philipsdorp - Wikipedia
- Tuindorp 't Lansink - Wikipedia
Video
YouTube, 25 mei 2014 | Honderd jaar Heijplaat - geschiedenis in vogelvlucht. Gemaakt door Rob Lampen.
YouTube, 16 mei 2010, Omroep Brabant | De wijk Philipsdorp, in het centrum van Eindhoven, bestaat 100 jaar. Een eeuw geleden startte Philips de bouw van ruim zevenhonderd woningen voor arbeiders van de gloeilampenfabriek. Werknemers woonden in de wijk en konden zich daar ook vermaken met behulp van verschillende verenigingen. Op die manier is onder andere de Philips Sport Vereniging ontstaan, oftewel PSV. Het eeuwfeest wordt gevierd met een open wijkdag, een rommelmarkt, een fotowandeling en een boekje over de wijk.
YouTube, 12 januari 2009, Herald Zeeman | Heveadorp.. een dorp op één van de mooiste plekjes van Nederland. Aan de zuidkant van de Veluwe, in het dal van de Seelbeek, in de buurt van de Rijn, ligt Heveadorp. Een dorp met een bijzondere geschiedenis. Heveadorp is gesticht als woonkern voor de werknemers van de rubberfabriek Hevea, die in 1916 haar deuren opende. Na een fusie met Vredestein is de fabriek gesloten en in 1977 gesloopt. Een aantal karakteristieke arbeiderswoningen met de rieten daken is behouden gebleven en geeft Heveadorp haar authentieke karakter.Dit is een videoverslag gemaakt in januari 2009 als praktische opdracht voor het vak CKV op het Dorenweerd college.
YouTube, 11 november 2010 | Heveadorp direct na de oorlog.