
Catharina Th. Bakker
De lijfarts van de koning
Het avontuurlijke leven van Franz Joseph Harbaur
De koning uit de titel is bij veel Nederlanders en Belgen
bekend: koning Willem I der Nederlanden. De lijfarts is
dat nauwelijks. Dat is niet verwonderlijk. Franz Joseph
Harbaur (1776-1824) heeft nog geen negen jaar van zijn
leven in de Nederlanden gewerkt en stond bekend als ‘de
Duitser’. Die aanduiding past beter, maar is ook niet
helemaal adequaat. Hij is geboren in de Elzas, nu eens
Frans gebied, dan weer Duits. Hij is een typische
grensganger. Ruimtelijk: hij studeert en werkt even
makkelijk in Duits gebied als onder Frans bewind of in de
Nederlanden. Temporeel: hij leeft op het breukvlak van
twee eeuwen, met het einde van het ancien regime, de
woelingen van de Franse Revolutie, het geweld van de
Napoleontische oorlogen en de opkomst van de natiestaten.
Cultureel: de doorwerking van de Verlichting en een meer
emprisch-wetenschappelijke benadering van de geneeskunde.
Sociaal: Harbaur is geboren als zoon van een eenvoudige
plattelandschirurgijn, maar verkeert geregeld met de
groten van zijn tijd en weet op te klimmen tot lijfarts
van koning Willem I en Inspecteur-generaal van de
Geneeskundige Dienst des Rijks. Zonder een echt geleerde
te zijn is hij ook nog een tijdje hoogleraar en zelfs
rector magnificus van de universiteit van Leuven.
Opbouw boek
De ondertitel is niet overdreven: het levensverhaal ís
avontuurlijk. Bij sommige mensen is de werkelijkheid
fantastischer dan fictie en Harbaur behoort daar zeker
toe. Catharina Th. Bakker is er in geslaagd een boeiende
biografie te schrijven en dat over iemand, die zelf
relatief weinig schriftelijke bronnen heeft nagelaten.
Maar zijn persoonlijkheid en toewijding als dokter moeten
veel indruk hebben gemaakt op zijn omgeving. Zo weinig
materiaal van hemzelf is bewaard gebleven, zo veel sporen
heeft hij nagelaten in de brieven en dagboeken van
beroemde schrijvers, artsen, politici en mensen van adel.
Bakker meent zelfs dat een romanfiguur uit Tolstoj’s
Oorlog en Vrede gemodelleerd is naar Harbaur (p.
196). Door nauwgezet archiefonderzoek op de vele
plaatsen, waar Harbaur verbleven heeft, weet zij een
groot deel van zijn leven in te vullen en de kringen te
schetsen waarin hij zich begaf. Daarmee biedt het boek
niet alleen een biografie maar ook een cultuurschets van
een boeiende periode in de Europese geschiedenis.
Bakker beschrijft Harbaur’s leven in elf hoofdstukken
rond telkens een andere hoofdverblijfplaats en functie.
Zo maakt de lezer onder meer kennis met zijn jeugd in de
Elzas, zijn studie geneeskunde in Würzburg en Jena, zijn
werk als beginnend arts in Parijs, zijn eerste periode
als lijfarts van prins Willem Frederik, onze latere
koning Willem I, in Fulda, zijn verblijf in Parijs, St.
Petersburg en weer Parijs om te eindigen in de
Nederlanden. Vanaf 1815 was hij naast lijfarts van koning
Willem I ook actief in verschillende overheidsfuncties om
met name in de Zuidelijke Nederlanden de
gezondheidkundige dienst op te zetten.
Geneeskunde
Een onderstroom in het boek wordt gevormd door de
geschiedenis van de geneeskunde. Hoewel Harbaur van
tamelijk eenvoudige komaf was, werd hij opgeleid door
gerenommeerde artsen met een meer wetenschappelijke en
empirische aanpak dan daarvoor gebruikelijk. Dat leidde
ook later tot allerlei botsingen met collega’s van de
oude stempel.
Zowel in Fulda als later in Leuven ontving hij de
opdracht om een nieuw ziekenhuis op te zetten. De nieuwe
gezondheidkundige inzichten vertaalden zich ook in een
andere inrichting van het gebouw. Kenden de oude
gasthuizen vooral grote slaapzalen, waar alle patiënten
door elkaar heen verpleegd werden, Harbaur is een
voorstander van kleinere zalen voor patiënten met
dezelfde kwalen, waar meer aandacht aan genezing kan
worden besteed.
Een andere kwestie die met enige regelmaat in zijn
loopbaan terugkomt, is de bestrijding van de pokken. In
zijn tijd was die ziekte een van de grootste
doodsoorzaken voor kinderen. Maar ook kwam de
koepokinenting op. In 1822/23 was hij betrokken bij de
bestrijding van een grote epidemie in Amsterdam.
Gezondheidszorg en armenzorg
Interessant voor de Canon sociaal werk zijn ook
enige passages over de gezondheidszorg en armenzorg in
Parijs (p. 92-98). Eind achttiende eeuw was die gestoeld
op liefdadigheid en werd met name uitgevoerd door
religieuzen. De aanhangers van de Franse Revolutie
moesten daar niets van hebben. Zij waren voorstanders van
een armenzorg op basis van rechten, uitgevoerd door de
staat. Voor dat model valt veel te zeggen, maar voor de
invoering bleek meer nodig dan een decreet. Om de
staatszorg te kunnen financieren, werden de kerkelijke
goederen geconfisqueerd. Daarnaast werden in 1792 de
religieuzen uit hun kloosters verjaagd. Ze mochten nog
wel verplegen, maar niet als religieus.
Die maatregelen leidden tot grote chaos. Niet alleen
verdwenen de handjes aan het bed, maar ook de financiën
schoten tekort. De religieuzen waren goedkope krachten
geweest en hadden in het verleden ook een eigen
geldstroom meegebracht voor de financiering van de
liefdadigheidsinstellingen (aalmoezen, legaten e.d.). De
gestichten raakten overvol, alle soorten hulpbehoevenden
lagen door elkaar, gezonde, maar invalide mensen, werden
ongeneeslijk ziek en veel artsen waren onbekwaam.
Ook Harbauer was dat opgevallen, blijkt uit een brief aan
Schiller: “de ziekeninrichtingen worden op een
dilettantische manier geëxploiteerd. De beste gebouwen en
rijkste fondsen worden gebruikt voor het doden van
mensen.” Als vervolgens ook nog een groot aantal artsen
sneuvelt in het leger, is dat een grote stimulans om de
opleiding tot geneeskundige anders en beter op te zetten.
Beoordeling
Bakker heeft een aanbevelenswaardig boek geschreven over
een onbekend, maar intrigerend persoon. Al lezend krijg
je meer inzicht in een tijd, die anders is dan de onze.
Natie speelde nog nauwelijks een rol. Harbauer trad net
zo makkelijk in dienst van een Duitse als een Franse of
Nederlandse werkgever. Zijn loyaliteit lag meer bij zijn
eigen familie of de persoon bij wie hij in dienst was dan
bij een regime. Voor zijn opdrachtgevers liep hij het
vuur uit zijn sloffen. Bijna letterlijk: er werd van hem
gezegd, dat hij liever 100 kilometer liep om iemand te
ontmoeten dan dat hij een brief schreef. Vanwaar die
toewijding? Aan het eind van haar boek citeert Bakker een
Syrische vluchteling: “Als vluchteling moet je tien keer
meer doen, alleen al door je naam. Dat is de menselijke
natuur, dat je anders naar een buitenstaander kijkt.”
Harbauer was als grensganger ook zo’n buitenstaander.
Hoewel hij veel in hogere culturele kringen verbleef, zou
hij hoezeer hij ook zijn best deed daar nooit echt toe
gaan behoren. Daar ligt ook een reden, dat hij na zijn
dood weer snel in vergetelheid is geraakt.
Jan Maasen
| Beoordeling | |
|---|---|
| Historische relevantie | Relevantie sociaal werk |
| Leesbaarheid | |
| Illustraties |