1965Marga Klompé en de Bijstandswet Van genade naar recht (naar verplichte participatie)
Vier jaar na het ontstaan in 1952 werd op het ministerie van Maatschappelijk Werk - hoe kan het anders - de eerste vrouwelijke minister van Nederland benoemd: KVP-politica Marga Klompé. Vanaf 1956 bleef zij - met een paar korte onderbrekingen - minister van Maatschappelijk Werk en later Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk tot 1971. Onder haar leiding ontstegen maatschappelijk werk en vormingswerk de geur van liefdadigheid en professionaliseerden ze tot een eigenstandige, steeds meer gesubsidieerde werksoort met verbindingen naar de wetenschap (andragogiek).
In de eerste jaren was het ministerie niet veel meer dan een kasplantje, niet goed wetend welke organisatievorm het moest aannemen en wat nu precies de juiste verhouding was tot het particulier initiatief. Aan wetgeving werd weinig gedaan. Marga Klompé bracht daar met vaste hand verandering in. Haar uitgangspunt was dat het maatschappelijk werk een cruciaal sociaal culturele aanvulling vormde voor de krachtige economisch-industriële ontwikkeling die Nederland doormaakte. Het ging Klompé vooral om het vergroten van de zelfredzaamheid van burgers, de ontplooiing van creativiteit en permanente educatie. Zij zag de samenleving als een maakbaar organisme en meende dat maatschappelijk werk daarin een vooraanstaande taak had.
Klompé geloofde heilig in het particulier initiatief en sluisde er steeds grotere bedragen aan subsidie naar toe. Nooit honderd procent, want dat zou het particulier initiatief alleen maar passief maken. Zij vond echter wel dat de overheid resoluut moest ingrijpen, als dat initiatief faalde. Een goed voorbeeld daarvan is haar Wet op de bejaardenoorden uit 1963, die beoogde een einde te maken aan de vaak mensonterende toestanden in particuliere tehuizen. Onder het kabinet-De Quay (1959-1963) leverde Klompé haar belangrijkste wetgevende prestatie: de in 1963 aangenomen en in 1965 ingevoerde Algemene Bijstandswet.
Deze wet haalde de bijstand uit de sfeer van de caritas en vormde een keerpunt in de sociale geschiedenis van Nederland. In al die eeuwen armenzorg had de ondersteuning altijd het karakter van een vernedering gehad. De Bijstandswet veranderde dat radicaal. ’Van genade naar recht’, zo typeerde Klompé het zelf.
Dat heeft een groot emancipatoir effect gehad. De wet beschermde niet alleen tegen armoede, maar maakte het mogelijk dat bijvoorbeeld vrouwen konden scheiden, omdat ze financieel onafhankelijk konden worden van hun man. Zo ontstond een geheel nieuwe groep; de bijstandsmoeders. Maar ook psychiatrische patiënten, dak- en thuislozen konden, nadat ze in de goot terecht waren gekomen, via de bijstand weer de weg omhoog zoeken.
Midden jaren tachtig telde Nederland bijna een miljoen bijstandstrekkers, aanmerkelijk meer dan door Klompé ooit was voorzien. De wet vormde niet alleen een laatste vangnet, maar voor een fors aantal mensen ook een permanente verblijfplaats. Sindsdien is er een niet aflatende poging ondernomen om dat te veranderen. In 2003 werd de Bijstandswet vervangen door de Wet Werk en Bijstand (bijnaam: Wet Water en Brood) die als voornaamste doel heeft om mensen weer aan het werk te krijgen, waarbij gemeenten daarvoor als eerste verantwoordelijk zijn. Bij een nieuwe bijstandsuitkering krijgt men een verplicht re-integratietraject cadeau. Het aantal bijstandstrekkers loopt sindsdien gestaag terug, terwijl de armoede zeker niet afneemt.
Overigens was het lange tijd zo dat de sociale dienst wel maatwerk moest leveren.De werkloze bijstandstrekker hoefde immers niet elke baan aan te nemen. Zo verordonneerde in 2008 de rechter de sociale dienst van de gemeente Arnhem die de 44-jarige werkloze horecamedewerker Bennie Beck wilde verplichten tot schoffelarbeid. Dat vond de rechter niet passend. Dat was reden voor toenmalig minister Donner om het begrip ’passende arbeid’ nagenoeg te schrappen. Vanaf 1 juli 2009 is de werkloze na een jaar verplicht elke baan te accepteren.
Nieuwe, en weer strengere maatregelen werden aangekondigd door het eerste kabinet-Rutte (2010-2012). De Wet Werk en Bijstand zou worden vervangen door de Wet Werken naar Vermogen, waardoor de WAJONG (Wet Arbeidsongeschiktheid Jongeren), de sociale werkplaatsen en de bijstand onder één gemeentelijke regime zouden komen. Kernwoord daarin was het woord ’tegenprestatie, wat diplomatieker ook wel ’wederkerigheid’ genoemd. Wie een uitkering krijgt moet de handen uit de mouwen steken ofwel in een permanente zoektocht naar een baan, ofwel in het vergaren van competenties om een baan te krijgen ofwel in vrijwilligerswerk of anderszins ’maatschappelijk verantwoorde activiteiten’. De val van het kabinet-Rutte I vertraagde de invoering van deze wet, maar in het daaropvolgende kabinet nam PvdA-staatssecretaris Jetta Klijnsma het estafettestokje ferm over. Haar wet met een sterke nadruk op decentralisatie van alle vormen van ondersteuning en werkbemiddeling naar gemeenten doopte ze Participatiewet.
Vanaf 1 januari 2015 hebben gemeenten regels opgesteld over ‘tegenprestaties’, inmiddels ook wel ‘verplicht vrijwilligerswerk’ genoemd. Maar ze hoeven niet elke uitkeringsgerechtigde deze plicht op te leggen. Dat wilde staatssecretaris Klijnsma wel, maar de Tweede Kamer stak daar een stokje voor. Uit onderzoek van Divosa, de brancheorganisatie van de sociale diensten, blijkt dat de meeste gemeenten bepaalde werklozen, zoals mantelzorgers en zorgbehoevenden, vrij stellen.
Stukje bij beetje is daarmee het regime ten opzichte van bijstandsgerechtigden (een Klompé-iaanse aanduiding die vrijwel niet meer gebruikt wordt) steeds strenger geworden. De Diensten Werk en Inkomen mogen ook op bijstandsuitkeringen korten als mensen hun kansen op de arbeidsmarkt door kleding of uiterlijk minimaliseren, vanaf 2016 is zelfs een taaltoets voor nieuwe aanvragers verplicht. Dat van mensen een tegenprestatie mag worden verlangd is inmiddels vanzelfsprekend, maar of allerlei inperkingen van de persoonlijke vrijheid niet te ver gaan is vaak een heftig voorwerp van discussie. Een enkele commentator spreekt van ’participatiedictatuur’.
Feit is wel dat iets van de ’genade’ waar Klompé met haar Bijstandswet zo fier van af wilde, vanaf het begin van de 21e eeuw weer behoorlijk gewoon is geworden.
In 2021 bestond grote ophef over het feit dat een vrouw 7000 euro moest terugbetalen omdat zij boodschappen had gekregen van haar moeder en dat niet gemeld had bij de Dienst Werk en Inkomen. Daardoor kwam een discussie op gang of de strijd tegen uitkeringsfraude niet te veel was doorgeslagen. Een constering die ook door de Toeslagenaffaire werd bevestigd. In juni 2022 lanceerde minister van Armoedebleid, Carola Schouten, haar voornemen om het regime voor bijstandsuitkeringen fundamenteel te gaan veranderen, meer op vertrouwen dan op controle.
Publicatiedatum: 20-12-2006
Datum laatste wijziging :23-06-2022
Auteur(s): Jos van der Lans,