Crisis en catastrofe Lotte Jensen (red)
Crisis en catastrofe
De Nederlandse omgang met rampen in de lange negentiende eeuw

Amsterdam University Press, Amsterdam, 2021
ISBN 9789048554423
€ 24.99
Bestellen
eerste   vorige   overzicht   volgende   laatste
Dit boek verscheen eerder als themanummer van het tijdschrift De moderne tijd. In de afgelopen twee decennia is het interdisciplinaire wetenschapsveld van de rampenstudies flink gegroeid. De geesteswetenschappers hebben er daarbij nadrukkelijk op gewezen, dat de omgang met rampen historisch geworteld is en cultureel bepaald. In de inleiding wijst Lotte Jensen op drie verschillende historische benaderingen in de rampenstudies. De sociaal-economische benadering let vooral op de veerkracht en kwetsbaarheid van stedelijke en rurale samenlevingen. In het waterrijke Nederland speelt de waterschapshistorische benadering ook een belangrijke rol. Daarin gaat het niet alleen om het waterbeheer, maar ook om het bestrijden van overstromingen en watersnood en de organisatie van noodhulp door particulieren en overheden. De cultuurhistorische benadering tenslotte onderzoekt de rol van teksten en afbeeldingen bij de interpretatie van rampen en de bijdrage van rampen aan processen van gemeenschaps- en identiteitsvorming.
De ondertitel van het boek geeft de inhoud goed weer. Het boek beschrijft de Nederlandse omgang met rampen in de lange negentiende eeuw, zeg maar de periode tussen 1750 en 1914. Naast de inleiding bevat het elf bijdragen van verschillende auteurs, die gegroepeerd zijn in drie clusters: lokaal en nationaal, de rol van de media en rampen ver weg (nabij Groenland en in Nederlands-Indië).

Lokaal en nationaal
In het eerste cluster gaat het om de reikwijdte van rampen: worden die op stedelijk, regionaal of zelfs nationaal niveau beleefd? De Leidse buskruitramp van 1807 wordt vaak gezien als de eerste nationale ramp, vanwege de eerste nationale collecte voor de slachtoffers en de inzet van koning Lodewijk Napoleon daarbij. Ruben Bos laat zien, dat het begrip ‘ramp’ tussen 1750 en 1850 van betekenis veranderde en steeds meer in verband werd gebracht met de publieke of nationale gemeenschap in plaats van gekoppeld aan de goddelijke voorzienigheid. Erica Boersma wijst er op, dat in de achttiende eeuw het bieden van noodhulp aan particulieren na een ramp weliswaar niet werd gezien als een overheidstaak, maar dat lokale en gewestelijke overheden in die tijd wel een belangrijke rol speelden bij het lenigen van acute noden na grote dorpsbranden en de wederopbow van Bergen op Zoom. Dat varieerde van het vrijstellen van lokale belastingen en het verstrekken van leningen tot het instellen van een gewestelijke of zelfs nationale collecte. Daarmee was men overigens heel karig. Ook de achttiende eeuw kende al grote concurrentie op de charimarkt: “Hogere overheden wilden de plaatselijke armencollectes, de basis van de lokale solidariteit, niet met een gewestelijke colelcte in de wielen rijden en gingen liever niet verder dan steun uit te spreken voor lokale collectes. Daarbij kwam het besluit te liggen bij stads- en dorpsbesturen die elk voor zich de belangen van de lokale economie en de armenzorg mosten afwegen tegen de nood van de slachtoffers en de christelijke plicht tot barmhartigheid.”(p. 63)
Arti Ponsen vraagt aandacht voor ‘objecten van herinnering’, die in famieliekring werden bewaard als een soort reliek ter herinnering aan de ramp die familieleden was overkomen, in het bijzonder de buskruitramp in Leiden.

Liefdadigheidsuitgaven
Voor de Canon Sociaal Werk is de bijdrage van Marita Mathijsen het meest interessant. Zij brengt de liefdadigheidsuitgaven in kaart, die zijn uitgegeven tussen 1784 en 1930. Daaronder verstaat zij “alle drukwerk dat uitgegeven werd om geld bij elkaar te krijgen voor een bepaald maatschappelijk doel dat expliciet in de uitgave vermeld staat.” (p. 96) Dat kunnen gedichten en verhalen zijn, maar ook preken en prenten, toneelstukken en bundelingen. De eerste liefdadigheidsuitgaven werden uitgegeven ten behoeve van weeshuizen of oudemannenhuizen, maar al snel kwamen ook andere goede doelen op, zoals waterrampslachtoffers, gesneuvelde of gewonde schutters, slachtoffers van cholera en de aardappelziekte of het stichten van bepaalde vormen van onderwijs. De liefdadigheidsuitgaven kwamen niet uit de lucht vallen. Mathijsen ziet als voorlopers de nieuwjaarswensen, die al in de zeventiende eeuw gebruikelijk waren, de koppermaandagprenten en de benefietvoorstellingen in schouwburgen en concertzalen.Dat waren vooral lokale aangelegenheden. De negentiende eeuw laat een groei zien van de nationale beleving van rampen. In de tweede helft van de negentiende eeuw nam de kritiek op deze uitgaven snel toe: gebrek aan kwaliteit, teveel aan kwantiteit, clichématig, twijfel aan de goede bedoelingen. Na 1860 neemt de stroom van publicaties dan ook af om in het begin van de vorige eeuw geheel droog te vallen.

Rol media
In het tweede deel gaat de aandacht uit naar de representatie van rampen in de media. Bij alle typen uitingen is de spanning te zien tussen de hang naar sensatie en het opwekken van empathie met de slachtoffers en het aansporen tot liefdadigheid. Jan-Wim Buisman belicht de houding in de tweede helft van de achttiende eeuw ten aanzien van onweer en bliksem en de wijzigingen daarin die de uitvinding van de bliksemafleider teweeg bracht. Lotte Jensen bespreekt de rampliederen, waarin branden, scheepsrampen en andere grote internationale catastrofes werden bezongen. Fons Meijer beschrijft de beeldvorming in de media van de Oranjevorsten en hun betrokkenheid bij rampen, waarbij in de loop der tijkd mythe en werkelijkheid door elkaar gingen lopen. Dat komt in het bijzonder tot uiting in de verslaggeving van de ramp van de SS Berlin in 1907 en het bezoek van prins Hendrik aan de rampplek.

Rampen ver weg
De derde sectie artikelen richt de blik op catastrofes ver weg. Hans Beelen analyseert de reisbeschrijvingen van walvisvaarders bij Groenland, die schipbreuk leden. De laatste twee artikelen van resp. Judith Bosnak en Rick Honings, en Alicia Schrikker en Sander Tetteroo onderzoeken de reacties op natuurrampen in Nederlands-Indië, zoals de uitbarsting van de vulkaan Krakatau in 1883 en de aardbeving op West-Sumatra in 1926. Ze constateren daarbij grote verschillen in de reacties op deze natuurrampen in de Nederlandse media en de maleistalige en Javaanse bronnen.

Jan Maasen

Beoordeling
Historische relevantie
● ● ● ● ●
Relevantie sociaal werk
● ● ○ ○ ○
Leesbaarheid
● ● ● ○ ○
Illustraties
● ● ● ● ○


eerste   vorige   overzicht   volgende   laatste