NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
1962 Eerste beroepscode
Beroepsnormen en beroepsethiek
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste
Tien jaar was er over gesproken in werkgroepen en ledenvergaderingen, maar ook mee geëxperimenteerd in praktijkbesprekingen. In 1962 was het zover: de Nederlandse Bond van Maatschappelijk Werkers en de Katholieke Vereniging van Maatschappelijk Werkers Dr. Ariëns aanvaardden een gezamenlijke Code voor de maatschappelijk werker. Dit was een nieuwe mijlpaal in de professionele ontwikkeling van het beroep na de stichting van opleidingen en beroepsverenigingen. In 28 artikelen (die op twee A-viertjes pasten) werden essentiële beroepsnormen helder verwoord, zoals de plicht tot hulpverlening aan de cliënt, plicht tot geheimhouding, eerbied voor de persoon van de cliënt, erkenning van diens eigen verantwoordelijkheid voor eigen keuzes, die verantwoordelijkheid niet overnemen, geen godsdienstige dwang, onderzoek instellen alleen voorzover dat in het belang is van de hulpverlening, geen gegevens naar derden zonder toestemming van de cliënt, instelling van een tuchtcollege dat oordeelt over klachten.

Het uitgangspunt van de code was dat de persoon die hulp vraagt zich in een kwetsbare naar afhankelijkheid tenderende positie plaatst. Daarom is ‘vertrouwen in de hulpverlener’ de noodzakelijke voorwaarde om die hulp te kunnen vragen. De veiligheid van de cliënt werd daarom in de code centraal gesteld, in drie opzichten: de hulpverlening mag niet ondergeschikt gemaakt worden aan een verderliggend doel; het zelfbeschikkingsrecht van de cliënt houdt in dat hij door de hulpverlening niet daar terecht mag komen waar hij zelf niet wil; vertrouwelijkheid houdt in dat hetgeen de cliënt meedeelt niet terecht mag komen waar het niet hoort.

Hierin klinkt door dat het maatschappelijk werk een streep zette onder een verleden waar nog wel eens sprake was van betutteling, paternalisme, expliciete morele afkeuring, overnemen van de regie, en godsdienstige dwang. Waarden van het social casework, zoals respectvolle bejegening en zelfbeschikkingsrecht, drukten een stempel op de oerversie van de code.

De code riep veel discussie op, bijvoorbeeld over de handelingsruimte van de reclasseringsambtenaar die verslag aan de rechter uitbrengt, of over de dilemma’s van maatschappelijk werkers die behalve hulpverlening ook een controlerende taak was opgedragen. In de discussies speelden ook thema’s als: is het maatschappelijk werk niet eerder een roeping dan een beroep? Mag je hulpverlening aan regels binden, terwijl iedere situatie weer anders is? Mogen aan vrijwilligers dezelfde professionele eisen gesteld worden als aan de geschoolde beroepskrachten?

De code werd na 1962 enkele keren lichtelijk aangepast. In 2010 presenteerde de NVMW een herziene en geactualiseerde Beroepscode voor de maatschappelijk werker. Net als in de jaren vijftig was de voorbereiding ook nu weer grondig: tien gesprekken met deskundigen en dertien bijeenkomsten met maatschappelijk werkers in de regio- en functiegroepen van de NVMW. Projectleider was de ervaren maatschappelijkwerk-adviseur Jaap Buitink. De roep om mondige maatschappelijk werkers klonk door in het pleidooi om ethische dilemma’s in het dagelijkse werk als collega’s met elkaar te bespreken. Zo kan de maatschappelijk werker meer en beter afgewogen keuzes maken, waarmee hij zijn professionaliteit zelfbewuster kan verantwoorden. De herziene code van 2010 preciseerde dat respect voor de cliënt niet inhoudt respect voor al het gedrag van de cliënt. Het nieuwe artikel over respect gaf kort en krachtig aan dat de maatschappeijk werker de persoon van de client respecteert. De herziene code werd aangeboden aan Lia van Doorn, lector Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening, die zich had laten kennen als voorvechter van morele oordeelsvorming en daarvoor de term moresprudentie lanceerde.

Publicatiedatum: 09-04-2014
Datum laatste wijziging :03-04-2023
Auteur(s): Maarten van der Linde
(1948-2020)
,
Verwante vensters
Extra
CANON-podcast

De zaak Christientje en de insubordinatie (ongehoorzaamheid) van Gerard van de Ven


Hoe een Brabantse maatschappelijk werker in 1970 een minister aan het wankelen bracht en de beroepscode voor het sociaal werk op de kaart zette!

Achtergrondinformatie over ’De zaak Christientje’ vind je in de Canon beroepsverenigingen.

Luister de podcast af op Spotify of via YouTube.

Verder studeren
  • Externe link Jaap Buitink, Jan Ebskamp, Richard Groothoff (2019), Moresprudentie. Ethiek en beroepscode in het sociaal werk. Uitgeverij ThiemeMeulenhoff. in samenwerking met de BPSW. [Geheel herziene druk, eerste druk was van 2012]
  • Jaap Buitink (2010), Mondige professional. Nieuwe beroepscode voor de maatschappelijk werker. Maatwerk, 2010, nr. 4, augustus, blz. 18/21.
  • Fons Klaase (2008), Beroepsethiek voor maatschappelijk werk en Dienstverlening Baarn± HBuitgevers.
Literatuur
  • L.F. Jens (1967), Beroepsethiek en code van de maatschappelijk werker. Deventer Van Loghum Slaterus. Derde, volledig herziene druk, 1972.
  • PDF document Jaap Buitink en Jan Ebskamp (samenstelling) (2019), ‘Van Beroepscode naar Moresprudentie’  - Brochure met een introductie over beroepsethiek en beroepscode in het sociaal werk
  • Henk Jongman (2014), Het beroep maatschappelijk werker in Nederland, in Henk Jongman, Mirjam Groen (Red.), Maatschappelijk werk in uitvoering. Kijk op de praktijk, pp. 44-59. Groningen: Noordhoff Uitgevers. Tweede druk.
Aanvullend materiaal
Links
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste