1979Rob Clara Hulpverlening bij kindermishandeling
Sommige sociale problemen zijn van alle tijden, maar worden daarom niet altijd als zodanig (h)erkend of tegemoet getreden. Dat was het geval met kindermishandeling tot eind jaren zeventig. Toen kwam er door het harde werk van kinderarts Rob Clara enige erkenning voor het probleem. Eerdere signalen in de internationale vakpers van mensen als John Caffey of William Silverman dat gewonde kinderen wel eens door de eigen ouders verwond zouden kunnen zijn, werden onthaald op ongeloof en hoongelach. Toch blijkt nu dat in ongeveer 85% van de gevallen de dader uit het eigen gezin komt. Het was Henry Kempe die in 1961 het thema verder internationaal op de agenda plaatste. Voor Vlaanderen was dat Rob Clara.
In september 1979 ontstond er in Vlaanderen de eerste gestructureerde hulpverlening op dit terrein met het centrum ‘kind in nood’ in het Kinderziekenhuis Good Engels (van OCMW Antwerpen). Later ontstonden andere initiatieven, zoals in Leuven (bij Gasthuisberg met Ephrem Eggermont, en later kinderpsychiater Peter Adriaenssens) en in Brussel (VUB, met Catherine Marneffe). De centra heetten toen vertrouwensartscentra (VAC’s).
In juli 1987 komt er een einde aan het projectmatig en vaak vrijwillig hulpverlenen. Toenmalig minister Rika Steyaert komt met een financiering voor vertrouwenartscentra in elke Vlaamse provincie en één in het Brussels hoofdstedelijk gewest. Vanaf 1989 zijn er zes centra met erkenning en financiering door de Vlaamse overheid. In 1997 en in 2002 wordt het wettelijk kader bijgesteld, en wordt de naam gewijzigd tot vertrouwenscentrum kindermishandeling (VK’s). Daarmee wordt aangegeven dat het om multidisciplinair hulpverlenen gaat. Naast de kinderarts spelen ook sociaal werkers, psychiaters en dergelijke een rol.
Het noeste werk om kindermishandeling onder de aandacht te brengen en te zorgen dat professionals zoals huisartsen en leerkrachten gevaarlijke situaties (h)erkennen en doorverwijzen, krijgt steun uit onverwachte hoek. In 1986 wordt Notaris X in zijn echtscheidingsproces beschuldigd van incest. De Vlaamse media, Humo en De Morgen voorop, maakten er maandenlang voorpaginanieuws van. Prof. Rob Clara (Univ. Antwerpen) en prof. Karel Pyck (Univ. Leuven) werden opgevoerd als deskundigen en spraken elkaar volledig tegen. Jaren later ontkenden beide zonen uitdrukkelijk dat er sprake zou geweest zijn van kindermishandeling. Ondanks alle ellende die de affaire veroorzaakte, betekende het wel een doorbraak inzake aandacht voor kindermishandeling. Er zijn parallellen tussen deze zaak en de zaak Oude Pekela in Nederland.
Een vreemd gevolg van de werking van de vertrouwenscentra is dat sinds midden jaren tachtig er in de cijfers een bijna structurele stijging is van het aantal kindermishandelingen. Alsof gezinnen steeds gevaarlijker worden. Dat is niet het geval, wel worden situaties van kindermishandeling dankzij de toegenomen bekendheid van zowel probleem als hulpverlening sneller gemeld (en daardoor geteld).
Meestal wordt voor diagnose, behandeling en registratie onderscheid gemaakt tussen lichamelijke en/of emotionele verwaarlozing, en lichamelijke en/of emotionele en/of sexuele mishandeling (bv. incest). Een minder bekende vorm is het Munchausen by proxy, genoemd naar de leugenachtige Baron von Münchausen. In die situaties winkelt de ouder met het kind bij artsen, telkens met ingebeelde ziektebeelden. Het kind wordt dan eigenlijk mishandeld door de nietsvermoedende artsen, die onnodige medische interventies uitvoeren.
Publicatiedatum: 00-00-0000
Datum laatste wijziging :00-00-0000
Auteur(s): Jan Steyaert,