1912Kinderbescherming - Jeugdbescherming 1965 Een lang verhaal met blijvende gevolgen
De bescherming van het kind kende een lange voorgeschiedenis. De wet op de kinderbescherming op zich, een al even lange eigen geschiedenis. Als in 1912 de minister van Justitie Henry Carton de Wiart de wet neerlegt, kan hij terugkijken tot 1895 toen de aanzet werd gegeven. Voordien was het thema echter al, vanaf de jaren tachtig van de negentiende eeuw, aangezwengeld vooral onder internationale invloed.
Als men nu inzoomt op deze wet dan valt het begrip ‘kind in gevaar’ op en dat in dubbele betekenis: het beschermen van kinderen in de maatschappij, maar ook het beschermen van de maatschappij tegen kinderen! Vooral de burgerij vreesde voor meer criminaliteit als niet tijdig werd ingegrepen. De toename van jongeren in de industriële steden door de trek vanuit het platteland, liet die schrik aanzwellen.
Voorheen hadden ouders alle macht over hun kinderen. Nu konden ze uit de ouderlijke macht ontzet worden wanneer de "gezondheid, zedelijkheid of veiligheid" van het kind in gevaar was. Het tweede luik van de wet leek zoniet nog belangrijker met de installatie van een kinderrechter. Deze kon recht spreken over minderjarigen die zich misdroegen. Dat was het meest vernieuwende, waar voorstanders ook bijzonder trots op waren.
Voorheen lag de klemtoon op straf, opsluiting en patronage. Nu spreekt men over schuld en sanctie. De rechter oordeelt ‘in het belang van het kind’ maar blijft wel binnen het juridisch strafkader. Hulpverlening kon enkel via het gerechtelijk apparaat worden ingeschakeld. Vanaf de jaren ‘20 kon daarvoor een appel gedaan worden op de sociale werkers, afgestudeerd in de specialisatie ‘Enfance’(Kinderzorg).
De rechtstreekse invloed van de hulpverlening kon pas echt gerealiseerd worden met de wet op de jeugdbescherming van 1965.
De wet op de kinderbescherming gold als een radicaal keerpunt. Met de wet van ’65 had men een soortgelijke ambitie. Nu ging het erom het geloof in verandering door opvoeding uit te drukken.
Deze wet voorziet, naast de pure juridische werking, in jeugdbeschermingcomités. Hun opdracht is hoofdzakelijk drievoudig preventief. Het gaat om individuele preventie waarbij de medewerking van jongeren en hun omgeving gevraagd wordt. Ook om algemene preventie: het voorkomen van risicogedrag door aandacht voor fenomenen als alcohol- en druggebruik, porno-industrie enz.
Een derde luik beoogt het samenspel tussen jeugdrechter en beschermingscomité. De jeugdrechter kan een zaak, ter opvolging, verwijzen naar dit comité. Zodoende kan een minderjarige buiten het juridische systeem blijven.
Binnen het jeugdrecht zijn er verder twee categorieën ontwikkeld, naargelang van de feiten en de ermee verbonden aanpak. Zowat iedereen binnen het sociaal werk kent het insidersjargon van 'Moffers en Possers'. MOFFERS zijn jongeren die een als 'misdaad omschreven feit’ hebben gepleegd, en POSSERS zijn jongeren in een ‘problematische opvoedingssituatie’. Hiermee is het duidelijk hoe technisch en specifiek dit terrein geworden is. Dat het sociaal werk hier taken heeft is zonder meer duidelijk, maar niet in twee woorden te vatten!
De wet evolueert nu wel sneller dan bij het begin van vorige eeuw, maar het terrein is nog steeds even controversieel en roept steeds weer emotioneel geladen vragen op: ondersteunen of bestraffen en wat is straffen t.a.v. een leven dat nog open moet liggen...
Publicatiedatum: 00-00-0000
Datum laatste wijziging :00-00-0000
Auteur(s): Jan Steyaert,