Tijdens de Tweede Wereldoorlog ging de meeste aandacht natuurlijk naar de strijd en het overleven, maar toch was er reeds uitvoerig geheim overleg tussen vakbondsleiders, werkgevers en politici over hoe de sociale zekerheid na de oorlog te organiseren. Dat leidde op 24 april 1944 tot een akkoord en het ’ontwerp van overeenkomst tot sociale solidariteit’, ook bekend als het sociaal pact.
De inhoud van het akkoord bouwde verder op het werk van William Beveridge, die in 1942 met zijn ’Beveridge report’ de bouwtekeningen voor de welvaartstaat maakte. Het kreeg niet alleen navolging in België, ook in Nederland haalden Willem Drees en de commissie van Rhijn er hun inspiratie uit. Kernelementen waren de voor iedereen verplichte sociale verzekeringen en de uitvoering door of onder streng beheer van de overheid. Die uitgangspunten gelden nog steeds. Een brandverzekering kan je zelf afsluiten met een private verzekeraar, en je mag zelf kiezen voor hoeveel je het huis verzekert. Maar voor sociale risico’s als ziekte, werkloosheid of ouderdom gelden andere uitgangspunten. De keuzevrijheid wordt individuele burgers ontnomen door politiek en belangenorganisaties die voor hen de keuzen maken. Bovendien ligt de uitvoering eerder bij publieke organisaties, en niet bij commerciële verzekeraars.
Het belang van het sociaal pact kan niet overschat worden. Deleeck noemt het daarom ’de grote sprong voorwaarts’. De belangrijkste winst van het sociaal pact was dat het na de donkere oorlogsjaren een symbool van hoop op een betere toekomst was. Inhoudelijk zorgde het voor een totaalvisie op solidariteit en voor de oprichting van een ’nationaal verdelingsfonds’, beter bekend als de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ).
Symbolisch voor het belang van het sociaal pact is dat het begrip nog herhaaldelijk gebruikt wordt, bijvoorbeeld bij het oplossen van een collectief arbeidsconflict, of een akkoord over hoe om te gaan met de vergrijzing van de bevolking en het probleem dat dit vormt voor de betaalbaarheid van de verzorgingsstaat.
De hypothese bestaat dat de grote rol die de overheid opnam in het via het sociaal pact ontworpen systeem van solidariteit slechts mogelijk was omdat diezelfde overheid had laten zien de bezettingstroepen te kunnen verslaan, en daarom het vertrouwen in de overheid op een hoogtepunt stond. Vanaf het midden van de jaren tachtig wordt, en dit vooral in het buitenland, die centrale rol van de overheid steeds meer een onderwerp van discussie en wordt solidariteit en zorg steeds meer georganiseerd volgens het marktprincipe. Dat is bv. zo in de nieuwe wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) in Nederland, maar in Vlaanderen ook bij de Thomashuizen of de persoonlijke assistentiebudgetten.
De sociaaldemocratische politicus Achiel van Acker wordt algemeen gezien als de vader van de sociale zekerheid en de man die een doorslaggevende rol speelde in het omzetten van de naoorlogse dromen in concrete daden. Van hem is dan ook de uitspraak "d´abord j´agis et puis je réfléchis" bekend.
Als minister van arbeid en sociale voorzorg in het na-oorlogse kabinet zorgde hij er reeds voor dat het sociaal pact snel (al op 28 december 1944) in de ’besluitwet betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders’ geconcretiseerd werd.
In zijn thuisstad Brugge wordt hij herdacht in de vorm van het Achiel van Ackerplein, waar ook zijn standbeeld staat. Zijn zoon Frank van Acker was er enkele jaren burgemeester.
Publicatiedatum: 00-00-0000
Datum laatste wijziging :21-07-2011
Auteur(s): Jan Steyaert,