1957Nijverheidsassistenten Expliciete specialisatie en de aanzet van het personeelswerk
Die ankerdatum van 1957, verwijzend naar modernere en cruciale publicaties over nijverheidswerk, verhult een lange aanloop! We moeten terug naar de Eerste Wereldoorlog die de wapenindustrie een felle boost gaf die nadreunde tot in het sociaal werk!
Eerst in Engeland, later in Frankrijk werden vrouwen ingezet in deze zware productie. Tegelijk met hun komst werd een specifieke begeleiding gecreëerd met zgn. ‘ladies superintendants’ (1913) of ‘surintendantes d’usine’. De dames die hier en later bij uitbreiding in de zware industrie de sociale begeleiding van de (vrouwelijke) werkkrachten op zich namen, kregen snel een passende opleiding.
De Franse opleidingen werden directe inspiratie voor de opleidingen bij ons. Marie Diémer, startte die in 1917 op, geruggesteund door Thomas en Bourgeois, samen met Cécile Brunschvicg, Henriette Viollet, Marie Routier, en Renée de Montmort.
Langs twee sporen kreeg de opleiding en het beroep bij ons ingang: via de openbare Brusselse school, daarvan getuigen publicaties in het huistijdschrift Le Service Social, en via de katholieke school waar ‘Industrie’ (ook van bij de start in 1921) een specialisatie werd. Afgestudeerden heetten ‘nijverheidsassistenten’. In die ontwikkeling speelde de eerste katholieke Franstalige directrice Victoire Cappe een belangrijke rol, niet in het minst bepaald door haar vroeger engagement m.b.t. vrouwenarbeid. Zij zorgde ervoor dat in de aanzet van 1920 de inspiratie uit de Engelse en Franse experimenten meteen een plaats kreeg. Cappe kon daarbij rekenen op Julia De Bie van de Constance Teichmannbond en in 1922 directrice van de Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen. Zij leek door buitenlandse studies voldoende geschikt voor de opdracht. Een onderliggend spoor van vrouwenemancipatie is merkbaar!
Men mikte op oudere studentes (minimaal 21 jaar met een middelbare vooropleiding) en legde hen een stevig programma voor, ook met oog voor het medische aspect. Iedere studente diende een Rode Kruis EHBO-diploma te hebben of verpleegster te zijn.
De katholieke opleidingen konden nadien rekenen op een bevlogen voortrekker: Julia van den Bruel. Ze werd dé centrale figuur voor alle katholieke Vlaamse opleidingen waar ze van Kortrijk over Antwerpen tot in Leuven en Brussel les gaf.
De praktijk was die van de combinatie van administratief en zorg-technisch werk met de aandacht voor het welzijn (hygiëne, veiligheid, gezondheid) van de arbeiders. Personeelszorg kreeg concreet vorm in het organiseren van eetzalen, kleedkamers, crèches. Ze (de aanduiding is consequent vrouwelijk) controleert bij langdurige afwezigheid via huisbezoek. De assistentes kregen een plek, hoofdzakelijk in de zwaardere industrie en in de mijnbouw.
De opleiding blijft een specialisatie, naast kinderzorg, volksontwikkeling etc. Maar in een nota van 1957 wordt wel gewag gemaakt van de nood aan een bijkomende verdieping na de basisopleiding, maar die komt er niet. Daar vindt ‘personeelswerk’ zijn echte vertrekpunt!
Dan begint een lange zoektocht van de ‘specialisatie’ om het eigen gezicht binnen de opleiding en praktijk te versterken. Daarbij wordt het centrale probleem welk referentiepunt er genomen wordt: hulpverlening of bedrijfsorganisatie.
Al snel werd de actieradius van de ‘nijverheidsassistenten’ beperkt tot middelgrote ondernemingen. Grotere bedrijven kunnen rekenen op een ‘sociaal ingenieur’ (voorloper van de personeelsmanager).
Eind de jaren zestig begint een heroriëntatie. De algemene aanduiding voor de specialisatie wordt ‘personeelswerk’ maar daarachter begint een spanning vorm te krijgen tussen ‘bedrijfsmaatschappelijk werk’ en wat later de inschakeling in het human resources management zal gaan worden.
Het bedrijfsmaatschappelijk werk sluit nog dicht aan bij wat altijd is blijven heetten “maatschappelijk dienstbetoon in de onderneming”. Dat is gekoppeld aan wat heette ‘de sociale dienst van de onderneming’ die later opgaat in (of vervangen zal worden door) personeelsdiensten.
De evolutie van die personeelsdiensten, met bijzondere implicaties op technisch (loonadministratie, vorming en training van personeel, personeelsstatuten) en sociaal (sociale wetgeving) vlak zal het werk van sociaal werkers in ondernemingen verder sterk gaan bepalen. De bedrijfspsychologische en bedrijfsorganisatorische kennis die wordt ingezet om personeel – voortaan human capital - te sturen neemt exponentieel toe.
Publicatiedatum: 15-04-2014
Datum laatste wijziging :03-11-2014
Auteur(s): Wim Verzelen,