1965 Tele-onthaal
De start van telefonische hulpverlening
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste

Graham Bell ontwikkelde de telefoon op het einde van de 19de eeuw, maar pas enkele decennia later werd dit medium commercieel beschikbaar. Eigenlijk is er pas na de Tweede Wereldoorlog sprake van een redelijk bezit, voordien waren er slechts weinigen die thuis telefoon hadden.

Reeds in een vroeg stadium heeft de sociaal-agogische professie stilgestaan bij de mogelijke problemen die dit nieuwe medium meebracht, zoals bijvoorbeeld ‘morele verloedering’ van de meisjes die in de telefooncentrales werkten. De aandacht ging evenwel niet in hoofdzaak naar nieuwe ‘kommer en kwel’, maar naar de nieuwe mogelijkheden van het medium.

De aanvankelijke hoop op de relevantie van de telefoon voor hulpverlening vertaalde zich in een momenteel stevig uitgebouwde infrastructuur van algemene hulpverlening met in elke provincie een dienst van Tele-onthaal. In 1965 werd gestart met een eerste dienst in Antwerpen, in navolging van de ’Save-a-life league’ uit New York. De doelstelling lag vooral bij zelfmoordpreventie, maar de kenmerken van toen gelden nog steeds: telefonische hulpverlening, 24 uur per dag bereikbaar, anoniem en op basis van een netwerk van vrijwilligers.
Later volgde categoriale telefonische hulpverlening met o.a. de infolijn jongerenrechten (in 1991 gestart door de toenmalige Federatie van Jongeren Informatie- en Adviescentra) en de kinder- en jongerentelefoon (nu opgegaan in het bredere aanbod van Awel), de holebi-telefoon (nu Lumi), de AIDS-telefoon, het Centrum ter preventie van zelfdoding of de studententelefoon.

Alle diensten van Tele-onthaal zijn bereikbaar op één nummer: 106. De Franstalige diensten van Télé-Accueil zijn bereikbaar op 107 en de Duitstalige diensten van Telefonhilfe op 108. De Vlaamse diensten krijgen samen iets van 125.000 oproepen per jaar, exclusief de kwaadwillige oproepen van grappenmakers.

Recent werd deze vorm van technologie-ondersteunde hulpverlening uitgebreid met online hulpverlening, zowel via websites waarop veel voorkomende vragen en antwoorden staan, als via e-mail en chat. Vooral vrouwen en jongeren maken gebruik van deze mogelijkheden. Ook organisaties voor maatschappelijk werk die traditioneel alleen met face-to-face contacten werken, bouwen hulpverlening via digitale media uit. In Vlaanderen worden die initiatieven gebundeld in OHUP, het Online Hulpverleningsuitwisselingsplatform.

Maar toch, veel hulpverleningsinstellingen schrikken ervoor terug. In hun ogen is dit type hulpverlening niet zo effectief als de klassieke face-to-face hulpverlening. Je moet elkaar in de ogen kunnen kijken. De mogelijkheden werden door deze hulpverleners niet helemaal onderzocht en daardoor is dit type hulpverleningstechnologie niet echt optimaal ingezet kunnen worden. Een voorbeeld zijn wachtlijsten. Wat is er tegen in te brengen om iemand, zolang die niet in een spreekkamer of lijfelijk verder geholpen kan worden, wel te bellen, te e-mailen of om ermee te chatten?

Publicatiedatum: 00-00-0000
Datum laatste wijziging :17-12-2018
Auteur(s): Jan Steyaert,
Verder studeren
Literatuur
Links
Studieopdrachten Klik hier om de studieopdrachten te bekijken
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste