Vormingplus vandaag is in alle Vlaamse regio’s bekend, maar waar liggen de roots? Dit soort sociaal-cultureel werk heette oorspronkelijk volksontwikkelingswerk. En beschouwden de pioniers van het traditionele volkshogeschoolwerk zich ooit niet als de top van dat volksontwikkelingswerk? Ze hadden intensief cursuswerk voor ogen, gericht op actueel informeren en vormen van burgers. Hun inspiratie kwam van Grundtvig uit Denemarken en Rosenstock e.a. uit Duitsland. Maar hun inslag en directe context was echter heel Vlaams. Dat gold allereerst voor de Stichting Lodewijk de Raet (1952). Het voorspel van deze heel specifieke “volkshogeschool te velde” (gedecentraliseerd werkend in de Vlaamse regio’s, zonder klassiek internaatsverband) gaat terug tot de jaren 30. Toen riep Victor Leemans (1901-1971) in “Het nieuwe front” (1933) intellectuelen op om het (Vlaamse) volk te helpen met zijn maatschappelijke inbedding. Het ontvoogden van “’proletariërs’… tot ‘volk’”, met ook “(…) voor deze volkshoogescholen een eminent practisch karakter (…): moeders helpen om hun kind op te voeden; echtgenoten om hun huishouden te besturen; arbeiders om de nood van het bedrijfsleven en de druk der krises te doorstaan; (kortom) de staatsburger, de gemeentenaar, de gebuur, de vriend – de mensch in zijn concrete toestand – te helpen.” Het bleef een idee. In Nederland, m.n. in Allardsoog/Bakkeveen, kreeg het model wèl vorm, aangestuurd door Henk van der Wielen. Het werd een directe “leerschool” voor hier.
Meteen na de Tweede Wereldoorlog zette Maurits Van Haegendoren (1903-1994), geïnspireerd door geloof in een brede Nederlandstalige cultuur, een eerste Vlaamse volkshogeschool op de rails. Al vrij direct na de oorlog (1948) konden de “Vlaamse Volkshogeschoolcursussen” proefdraaien. Het werd een eigenzinnige trein aangedreven door verschillende inspiraties. Basis was de educatieve oriëntatie, direct ontleend aan de Nederlandse volkshogescholen, zoals Van Haegendoren die had leren kennen o.a. via de Vlaming Vital Haesaert die er werkte. Niet minder belangrijk was de Vlaamse ontvoogding die gestalte kreeg in “het Vlaams Comité voor Federalisme”, mee geleid door Max Lamberty. Dat speelde door in de opzet van een Stichting Lodewijk de Raet, met eerste cursussen rond federalisme (1951). Uiteindelijk worden verdraagzaamheid en pluralisme, Vlaamse samenwerking en vernieuwing van de oubollige volksopvoeding, de drie oriëntatiepunten bij de formele start in 1952. Lamberty werd ondervoorzitter. Van Haegendoren kreeg als voorzitter van de Raad van Bestuur de dagelijkse leiding tot hij – niet zonder interne spanning! – “de Stichting” verliet en Volksuniesenator werd.
Ook De Blankaart, die in 1959 startte, keek naar Nederland. Paul Kempynck ontwikkelde een formule die “via eerlijke gedachtewisseling met eerbied voor elkaar, gezond democratisch samenleven zou oefenen.” Van bij de start wordt een sterke link gelegd met de natuur, daartoe uitgenodigd door de materiële situatie van een kasteel in een prachtige natuuromgeving en enthousiaste medewerkers als Edg. Kesteloot en Paul Houwen. Die laatste werd de bevlogen beheerder van het natuurreservaat en trekker van de natuureducatie, gedreven ecologisch pionier in de volkshogeschool. Anders dan “de Stichting” werkte De Blankaart volgens de internaatsformule. Oorspronkelijk werd dit essentieel geacht, omdat zo’n intensief samenleven cursisten tot discussie en leren bracht. In De Blankaart waren er cursussen met open inschrijvingen en de volkshogeschool functioneerde ook als conferentieoord waar bedrijven, groepen en organisaties gebruik konden maken van de locatie voor eigen vormingstrajecten. De Blankaart richtte zich ook op de plattelandsontwikkeling en deed onderzoek naar de behoefte aan culturele infrastructuur voor de Westhoek, begeleidde eerste gemeentefusies en zette in 1975 Samenlevingsopbouw Veurne-Diksmuide op. De bloeiperiode liep tot in de jaren 70. Opvallend is daarbij dat het publiek heel breed was, voor zowat de helft uit West-Vlaanderen kwam en het aanbod sterk natuurgericht. Een van de belangrijke accenten was de vorming van landbouwers. Het West-Vlaams Agrarisch Volksinstituut had hier trouwens tot in de jaren 80 zijn vaste stek.
Er is ook nog een derde volkshogeschool in het plaatje van de eerste Vlaamse volkshogescholen, m.n. het Europees en internationaal vormingscentrum (1956), met een vaste stek op het domein van Ryckevelde, als pendant van het Europacollege te Brugge. Dit centrum werd geleid door pater Karel Verleye (kapucijn) die ook in 1949 het college had opgericht.
Tussenin vinden we de "Vlaamse Volkshogescholen voor Kunst en Wetenschap" (1955) onder de leiding van Mark Braet, prof. dr. Lucien Massart, eminent biochemicus van Gent en later Antwerpen (RUCA) en prof. dr. Vandendriessche, ook Rijksuniversiteit Gent. Die VVKW had afdelingen te Antwerpen, Brugge, De Pinte, Gent, Mechelen, Oostende, e.a. Maar die bleven een kort leven beschoren. De achtergrond was eerder die van de vroegere volksuniversiteit.
De tweede bloeiperiode van het volkshogeschoolwerk, vooraleer zowat alles van dit soort werk opging in Vormingplus, werd aangestuurd door de alternatieve opvattingen begin jaren 70 en mondde uit in de Elcker-Ik beweging. En nu? Eind 2003 zagen 13 regionale volkshogescholen, verspreid over Vlaanderen en Brussel, het levenslicht onder de paraplu van “Vormingplus”.Vorming dichtbij huis, inspelen op wat leeft in de regio, mensen bereiken die moeilijker de weg naar het georganiseerde vormingsaanbod vinden. Dat allemaal via samenwerking met tal van sociale en culturele sleutelfiguren en organisaties. Dit had de minister van Cultuur voor ogen. De achtergrond van halverwege de vorige eeuw was daarbij ver weg.
Dit huidige "volwassenenwerk" wordt gestuurd vanuit het decreet van 2 oktober 2017, in werking vanaf januari 2018. Daarin worden volgende functies benoemd: cultuurfunctie, leerfunctie, maatschappelijke bewegingsfunctie en de gemeenschapsvormende functie.
Publicatiedatum: 16-05-2013
Datum laatste wijziging :03-12-2020
Auteur(s): Wim Verzelen,