1992Terugblik Evolutie motieven en doelstellingen overheidsondersteuning.
Het sociaal-culturele terrein bleef lang “Belgisch”.
Pas na WO2 volgden gemeentelijke en provinciale initiatieven. Met de eerste staatshervorming (culturele autonomie, 1970) werd de Vlaamse Gemeenschap het sterkste beleidsniveau.
Vanaf 2009 kwam er een verdere staatshervorming met als belangrijkste krachtlijnen: vermindering van de zgn. “planlast”, meer autonomie voor de lokale besturen en betrokkenheid van minder overheden, met waar mogelijk één loket.
Met de afschaffing van decreten lokaal cultuur- en jeugdbeleid (2016) eindigde de directe inhoudelijke en financiële relatie van de (Vlaamse) overheid met de lokale besturen. Een deel van de subsidies belandde in het Gemeentefonds. De reële impact van deze ingrijpende wijziging is nog niet bekend.
Ook de provinciebesturen verliezen vanaf 2018 hun bevoegdheden voor cultuur- en jeugdbeleid. Een deel werd door de Vlaamse overheid overgenomen. Een ander deel vond zijn weg naar enkele (grote) steden.
Een sociaal-cultureel beleid: met welke doelstellingen?
Het waren de progressief-liberalen en socialisten die ijverden voor openbaar initiatief. Daartegenover stond het sterke katholieke gezag dat overheidsbemoeienissen zag als bedreiging van eigen waarden en macht. Het compromis werd de “la liberté subsidiée”.
Vanaf de jaren tachtig ontstond er krachtige tegenwind tegen het overheidsbeleid, vooral neoliberaal geïnspireerd, met als visie “subsidieer de klant, niét de organisatie”.
Motieven en doelstellingen van een cultuurbeleid zijn heel divers. Ze balanceren tussen zorg om disciplinering/emancipatiestreven en wisselen naargelang tijd, context, machtsverhoudingen en ethische evoluties.
De vaststelling van) ongelijke kansen op “cultuurparticipatie” werd een ander belangrijk motief. Aanvankelijk was er vooral oog voor de arbeidersklasse. Later werd men specifieker, met oog voor afzonderlijke “doelgroepen”. De democratisering van cultuur, cultuurspreiding en participatie werden belangrijke doelstellingen. Daarin past ook, vanaf 1960, de openbare culturele infrastructuur (o.a. lokale cultuurcentra), met het oog op kwalitatieve cultuurspreiding.
Zorg voor gelijkheid van kansen voor alle ideologische en filosofische strekkingen leidde tot het cultuurpact (1973, 1974). Een recenter voorbeeld is het participatiedecreet (2008). Ook Cultuurnet nu Publiq paste in deze benadering.
Zeker de Vlaamse ontvoogding bleef een belangrijke constante beleidsambitie. Cruciale momenten hierbij zijn o.a. de erkenning van het Nederlands, een Onderstaatssecretaris voor Nederlandse Cultuur (R. Van Elslande, 1960) en de “culturele autonomie”. Daarna kwamen er aanzienlijke overheidsinvesteringen, bijvoorbeeld voor culturele centra in en rond Brussel.
Na WO2 groeit de zorg voor permanente vorming. De inzet op de E-cultuur en digitalisering (o.m. Gatz, 2014) volgde.
Ook bezorgdheid over de economische ontwikkeling kon de overheid stimuleren tot cultuurbeleid. Het koesteren van kennisinstellingen, ondernemers en kunstenaars zou bijdragen tot economische groei. Zo kwam er CultuurInvest (Anciaux) voor de stimulans van de zgn. cultuurindustrieën.
De vrees voor sociale segregatie, afkalving van de gemeenschapszin en toenemende individualisering resulteerden in doelstellingen zoals “sociale integratie”, “inzet in de samenleving”, “gemeenschapsvorming” vooral vanaf het begin van de 21e eeuw.
Secundaire doelen
Vanaf de jaren ’70 van de 20° eeuw nam de bezorgdheid over efficiëntie en effectiviteit duidelijk toe.
In 1992 roerde de sector zich nog met een stevig onderbouwd project: ‘Nieuwe uitdagingen’, met focus op “inhoud” van het sociaal-cultureel werk. Desondanks zette de hegemonie van een “managerial approach” zich sterk door. Kwaliteit werd vanaf 1999 een expliciet doel. De focus verschoof naar duidelijke en meetbare doelstellingen, optimalisering en doelgerichtheid van beleidsstructuren (Gatz). Pluralistische belangenorganisaties en ondersteunende sectorale steunpunten vervingen de verzuilde belangenorganisaties (de zgn. “koepels”) vanaf 2000. Meer participatieve beleidsvoorbereiding legt meer verantwoordelijkheid bij het werkveld.
De klemtoon kwam steeds meer op samenhang tussen de beleidsdomeinen (kunsten, SCW en jeugdwerk), minder bureaucratische beleidsvoering, minder planlast, meer kwaliteitszorg. De Vlaamse overheid verwachtte meerjarenplannen en differentieerde de subsidiëring (enveloppefinanciering, projectsubsidies).
Kaderdecreten beoogden meer samenhang: decreet lokaal cultuurbeleid (2001 tot 2016), sociaal-cultureel volwassenenwerk met een indeling in werksoorten (2003), kunstendecreet (2004). Het recente decreet op het sociaal-cultureel volwassenenwerk voorziet geen werksoorten meer en vertaalt alles in te vervullen functies (2017).
Auteur(s): Ward Govaerts en Guy Redig
Publicatiedatum: 27-05-2013
Datum laatste wijziging :20-07-2018
Auteur(s): Ward Govaerts,