1970 De strijd om professionele autonomie
De spanning tussen de eisen van het beroep en die van de werkgever
    homepage   volgende   laatste
Een rode draad in de geschiedenis van beroepsverenigingen van sociaal werkers is de belangenbehartiging voor het beroep. Een terugkerend thema daarbij is de spanning tussen het beroep en de functie die in dienst van een organisatie wordt uitgeoefend.

Al in 1960 – dus nog voor de democratiseringsbewegingen aan het einde van dat decennium - organiseren de beroepsvereniging en de Raad voor Maatschappelijk Werk (vooral bestaande uit werkgevers) een tweedaagse conferentie over dit thema. Directeur Bakker van de NBMW meldt dat de beroepsvereniging regelmatig wordt geraadpleegd omdat meningsverschillen over wat het beroep vraagt en wat de werkgever wil steeds vaker leiden tot arbeidsconflicten. Voor haar is de instelling een instrument van het beroep. Ze vergelijkt het met ziekenhuis: het bestuur van het ziekenhuis zou toch ook niet kunnen voorschrijven hoe een oncoloog moet behandelen: ‘Zo komt het mij uitzonderlijk voor dat besturen van instellingen voor maatschappelijk werk besluiten kunnen nemen over de uitvoering van het werk zonder daarin hun beroepskrachten te horen...’

Vertrouwensrelatie
Die spanning tussen beroep en functie doet zich vaak nog nadrukkelijker voor als sociaal werkers een dienstverband als ambtenaar hebben, bijvoorbeeld als raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming of als reclasseringsambtenaar. Voor deze beide beroepsvarianten loopt deze spanning rond 1970 hoog op als de geest van de democratiseringsbeweging het werk bereikt.
De maatschappelijk werkers in de functie van reclasseringsambtenaar vinden dat zij hun werk als hulpverlener niet goed kunnen verenigen met hun werk als uitvoerder van justitiële taken. Bij dat laatste ligt de nadruk op het ‘straffen’ en ‘beschermen van de samenleving’. Bij de beroepswaarden hoort het belang van een vertrouwensrelatie die zo veel mogelijk op gelijkwaardigheid is gebaseerd en die verhoudt zich niet tot de hiërarchische verhouding tussen cliënt en de instellingen voor strafrechtpleging. Ook de verplichte rapportages over hun cliënten vinden ze niet passend bij het hulpverlenen vanuit de vertrouwensrelatie.

Democratisering
Uit een onderzoek blijkt dat ongeveer de helft van de maatschappelijk werkers bij de reclassering van mening is dat ze zich in een rolconflict bevindt omdat de belangen van de cliënt en justitie onverenigbaar zouden zijn. Begin 1970 schrijven 252 maatschappelijk werkers een ‘open brief’ aan de besturen van hun instellingen waarin zij pleiten voor meer democratische besluitvorming door professionals een plaats te geven in de instellingsbesturen. Meer professionele autonomie vraagt niet alleen om een andere bestuurscultuur, ook de wijze waarop de reclassering is georganiseerd als onderdeel van justitie en het ministerieel toezicht dient veranderd te worden.
Er volgt in dat jaar een gesprek tussen de staatssecretaris van Justitie K. Wiersma en de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers. In dat gesprek erkent de staatssecretaris dat er verschillen zijn in de positie van maatschappelijk werkers die binnen een justitieel kader werken en die daarbuiten werken. Maar hij houdt vast aan het beginsel dat werk van maatschappelijk werkers bij de reclassering in de wet geregeld is. De beroepsvereniging stelt daartegenover dat professionals vanuit vakkennis moeten kunnen werken met voldoende professionele autonomie. Als justitie voor het reclasseringswerk van goed opgeleide maatschappelijk werkers gebruik wil maken, dan moeten de beginselen van hun beroepsopvatting serieus genomen worden door het ministerie.
Het meningsverschil leidt wel ergens toe. Het ministerie toont zich gevoelig voor het feit dat niet alleen de reclasseringswerkers maar ook hun instellingen meer autonomie willen. Die autonomie komt er, zij het ten dele. Het ministerieel toezicht wordt meer op afstand geplaatst en de maatschappelijk werkers krijgen meer vrijheid om met de verplichte rapportages over cliënten om te gaan. De ‘externe’ rapportages ten behoeve van het ministerieel toezicht worden afgeschaft.

Steeds meer ambtenaren
In de jaren zeventig treden de spanningen tussen de professionele werker en hun werkgevers of de overheid met een steeds grotere regelmaat voor het voetlicht (zie ‘De zaak Christientje’ en ’De arrestatie van Julius van der Werf’). De beroepsvereniging springt ook voortdurend op de bres voor professionals die erdoor in de problemen komen.
De spanning tussen de eisen van het beroep en de wens van de werkgevers blijft echter bestaan. In 1991 constateert Leo van der Holst, voorzitter van de Landelijke Vereniging van Maatschappelijk Werkers: ‘De grote zorg van het LVMW-bestuur is nu, dat er een steeds groter spanningsveld gaat ontstaan tussen de kwaliteitseisen van het beroep en de beroeps- uitoefening en de eisen die er door de werkgevers en managers worden gesteld aan een goede bedrijfsvoering.’
Sinds de decentralisaties in 2015 nam het aantal sociaal werkers met een dienstverband als ambtenaar met duizenden toe. Recent legde de huidige beroepsvereniging, de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW), aan deze sociaal werkers de vraag voor wat dat nieuwe dienstverband betekent voor hun professionele autonomie. Uit de vele reacties van sociaal werkers op deze vraag blijkt dat de spanning tussen beroep en functie nog altijd aanwezig is.
De BPSW wordt er regelmatig mee geconfronteerd. Ze ondersteunt professionals met informatie, publicaties en scholing. Zo werkte de BPSW in 2020 mee aan een publicatie van de VNG over deze twee-petten problematiek. Daarin wordt duidelijk beschreven dat sociaal werkers zich kunnen beroepen op de eigen professionele beginselen, ook als zij werkzaam zijn als ambtenaar, en dat dit zelfs wettelijk geborgd is. En al eerder ontwierp de beroepsvereniging een zogenaamd ‘professioneel statuut’ waarin werkgever en sociaal werker afspraken maken over de professionele autonomie. Dit professioneel statuut is opgenomen in het beroepsprofiel van de sociaal werker.

Download PDF

Publicatiedatum: 31-10-2022
Datum laatste wijziging :30-03-2023
Auteur(s): Eelco Boss, Jan Willem Bruins,
Verwante vensters
Extra
P O D C A S T

De zaak Christientje en de insubordinatie (ongehoorzaamheid) van Gerard van de Ven


Hoe een Brabantse maatschappelijk werker in 1970 een minister aan het wankelen bracht en de beroepscode voor het sociaal werk op de kaart zette!

Achtergrondinformatie over ’De zaak Christientje’ vind je in de Canon beroepsverenigingen.

Luister de podcast af op Spotify of via YouTube.

Reacties:
Marc Hoijtink (hoofdredacteur Vakblad Sociaal Werk, senior onderzoeker HvA) | ’Vanavond ademloos naar geluisterd. Schitterend. Goed initiatief zeg!’ • Jan Willem Bruins (directeur BPSW Beroepsvereniging Sociaal Werk) | ’Complimenten! Een heel interessante podcast. Ook voor sociaal werkers in de Jeugdbescherming. En het onderwerp is nog steeds actueel.’ • Don Olthof | ’Geweldig interessante en nog steeds relevant thema in deze podcast. Mooi gemaakt. Smaakt naar meer...’ • Erik van de Langkruis (teamleider activering en participatie Civic Amsterdam Oost) | ’Mooie podcast en altijd actueel. Zijn de beroepscodes voor sociaal werk op orde? Worden dergelijke zaken nu goed geregeld?’

Literatuur
Aanvullend materiaal
    homepage   volgende   laatste