|
Adriaan van Voorthuijsen (1871 - 1952)speciaal onderwijs, verstandelijke gehandicaptenzorgwas als arts en later als eerste onderwijsinspecteur de ’grondvester’ van het buitengewoon/speciaal onderwijs. In de ontstaansgeschiedenis van het buitengewoon onderwijs speelt dr. A. (Adriaan) van Voorthuijsen een bepalende rol. Van Voorthuijsen was maatschappelijk zeer betrokken; hij hield vele lezingen en schreef talrijke artikelen. Hij werd ’de grondvester’ van het Buitengewoon Onderwijs in Nederland genoemd. Als schoolarts te Groningen was hij in 1915 betrokken bij het opzetten en ontwikkelen van de eerste school voor ’achterlijke’ kinderen in die gemeente. Hij werd hoofdredacteur van het maandblad PAIS en nadien lid van de redactie van het Tijdschrift voor Buitengewoon Onderwijs. Beide maandbladen waren voorlopers van het huidige Tijdschrift voor Orthopedagogiek. Hij zat in talrijke besturen en commissies op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg en werkte mee aan vele rapporten. Hij was medeoprichter van de Nederlandsche Vereeniging tot bevordering der Geestelijke Volksgezondheid, van de Nederlandsche Vereeniging tot bevordering van den Arbeid Voor Onvolwaardige arbeidskrachten en hij werd een van de initiatiefnemers voor verdere scholing van leraren die werkzaam waren in het buitengewoon onderwijs. De huidige hbo-mastersopleidingen Special Educational Needs vinden bij dat initiatief hun oorsprong. Als eerste (hoofd-) inspecteur voor het buitengewoon onderwijs adviseerde hij de minister ten aanzien van het onderwijsbeleid. Voorstellen van wetgeving werden door Van Voorthuijsen geschreven. Er werden dertien scholen naar hem genoemd. Hij onthulde dan het naambord. Op zijn verjaardag stuurde hij de school een cadeautje. Voor zijn tachtigste verjaardag had hij iets bijzonders bedacht. Ter gelegenheid daarvan had hij voor alle dr. Van Voorthuijsen scholen een bronzen schoolbel laten gieten waarop zijn naam was ingegraveerd. Hij zou echter niet meer mee maken dat de bellen geluid werden. Kort voor zijn tachtigste verjaardag overleed hij. Gymnasium en tbc Adriaan werd in 1871 als derde kind in een notarisgezin geboren. Zijn vader was in 1866 in Loenen tot notaris benoemd. Daar trouwde hij in hetzelfde jaar met Maria Gosuina van der Veur. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren: Paulina Magdalena (1867), George Marius (1868) en Adriaan (1871). In 1870 verhuisde het gezin naar Beekbergen. Daar was vader notaris tot 1881. In 1881 werd het notariaat in Zutphen overgenomen en dat werd de woonplaats van het gezin. De notaris verstrekte hier onder andere leningen aan kleine zelfstandigen. Als ouderling en kerkvoogd was hij tot 1902 actief in de Hervormde kerk. Zijn zoon George Marius van Voorthuijsen nam later het notariskantoor van zijn vader over. Het gezin was maatschappelijk betrokken en behoorde tot de moderne stroming in de Hervormde kerk. Adriaan bezocht, na de lagere school, het gymnasium in Zutphen. Gedurende deze schooltijd moest hij vanwege geconstateerde tbc een keer langdurig ’kuren’. Hij koos voor een artsenstudie in Leiden. In het laboratorium van Boerhaave werd hij geboeid door twee preparaten met een kegelvormig uiteinde, een zogenaamde sympus. Hij besloot sympodie tot onderwerp van zijn promotie te maken. In deze studie verwierp hij de gangbare theorieën. Hij veronderstelde dat het ontstaan van dit syndroom vroeg in de zwangerschap plaatsvond. Maatschappelijke betrokkenheid Zijn maatschappelijke betrokkenheid komt naar voren in verschillende stellingen bij zijn proefschrift. Opvallend hierbij is de 8e stelling: ’Het werken van vrouwen tijdens de graviditeit en gedurende den eersten tijd na den partus verdient wettelijke regeling.’ Dit was een politiek thema dat hij waarschijnlijk had besproken met zijn aanstaande schoonvader Hendrik Roesingh, predikant, en van 1891 tot 1913 lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Zij konden goed met elkaar opschieten. Veel later zou hij zich inzetten voor wettelijke (gezondheids-) regels voor het buitengewoon onderwijs. Op vrijdag 10 februari 1899 promoveerde hij tot doctor in de geneeskunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden op het proefschrift Over Sympodie. Na zijn studie volgde hij nog enkele cursussen in Wenen en keerde terug om te trouwen met zijn geliefde, Johanna Gesina Roessingh. Ze gingen naar Franeker, kochten een huis en openden daar een artsenpraktijk. Franeker – Friesland Toen ze in Franeker kwamen wonen keken de Friezen wat afwachtend naar die nieuwe arts. Het was de schoenlapper van het dorp die met ernstige kiespijn een van de eerste avonden aanbelde. Adriaan, voor zijn kleinkinderen later ’opa Bob’, had hem door kunnen sturen naar de tandarts, maar hij had zelf ook geld nodig. Hij heeft toen de kies getrokken. De patiënt zou voor de dokter een paar fijne schoenen maken. Sindsdien heeft opa Bob altijd op handgemaakte schoenen gelopen. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren: Maria Gosuina (1901), Geertruid Agnes (1902) en Roline (1907). De tweede dochter werd uiteindelijk directrice van het ziekenhuis in Den Haag. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bedacht ze met haar vader het plan om onderduikers onder te brengen op de afdeling ’besmettelijke ziekten’. Daar werd ook extra het bordje ’Typhus’ opgehangen. De praktijk in Franeker breidde zich uit en dokter Van Voorthuijsen maakte zich geliefd bij zijn patiënten. Wanneer een patiënt geen geld had was de behandeling gratis. Hij was zo druk en betrokken bij zijn patiënten dat de kinderen soms een list moesten verzinnen om vader Adriaan eens thuis bij de maaltijd te krijgen. Zo moest hij direct na het praktijkuur visite rijden. De visites werden door een dienstbode op een bord geschreven buiten de praktijkruimte. Goosje, de oudste dochter wiste eens stiekem de visites uit, zodat papa kon thuisblijven om te eten. Dat was minder leuk voor de mevrouw die net aan het bevallen was. Begrijpelijk dat Goosje door haar vader streng werd toegesproken. Schoolarts Groningen Iedere dag met de fiets erop uit om visites te rijden werd uiteindelijk te zwaar voor de dokter. Hij had ’tbc-gekuurd’ en uiteindelijk waren de fietstochten door weer en wind eigenlijk niet meer te doen. Daarom solliciteerde hij in 1909 naar de functie van schoolarts in Groningen. In 1910 verhuisde de familie naar de Mesdagstraat. In de slaapkamer in Groningen stond de glazenkast met medische apparatuur, zoals ’kiezentangen en verlosgerei’. Adriaan was een sterke dominante man, maar zachtaardig en sociaal. De kinderen en de kleinkinderen waren dol op hem. Hij kon goed schaken en leerde dat ook aan zijn kinderen en kleinkinderen. Zijn huwelijk was goed, hoewel zijn vrouw depressieve periodes kende. Hiervoor werd zij ook verschillende keren opgenomen. Zijn werk als schoolarts pakte hij net zo nauwgezet op als zijn werk als huisarts. In Groningen bezocht hij dikwijls de leerlingen thuis om te kijken of zijn adviezen goed werden opgevolgd. Hij werd actief lid van verschillende verenigingen en ging publiceren over onderwerpen als: aanleg en milieu, pauperisme, woonomstandigheden en schoolhygiëne. In 1919 moest hij door ziekte, opnieuw tbc, een jaar zijn werkzaamheden onderbreken. Inspecteur Van Voorthuijsen was een medicus die kritiek op de maatschappij niet uit de weg ging. Zijn bekendheid leidde ertoe dat hij gevraagd werd om inspecteur van het buitengewoon onderwijs te worden. Hij had echter geen tijd om naar Den Haag te reizen want als schoolarts had hij het te druk. De minister besloot vervolgens om enkele ambtenaren naar Groningen te sturen om met Van Voorthuijsen te overleggen. Daar moesten de ambtenaren enige tijd wachten omdat Van Voorthuijsen het onderzoek van een kind voor liet gaan. Iets van meer belang was er niet: ’Niets ging voor het geval, dat wil zeggen, dat niets belangrijker was dan de individuele mens, de persoon die in zijn belangstelling, zijn aandacht, zijn arbeid betrokken was.’ Als inspecteur wist hij met zijn eigen stijl van bezoeken de harten van het onderwijzend personeel te veroveren. De zwakzinnigenzorg had zijn bijzondere aandacht. In 1948, op 77 jarige leeftijd, schreef hij een concept-wetsontwerp voor deze zorg omdat het op dit terrein nog steeds een ’chaos’ was. Dat de werkzaamheden van Van Voorthuijsen erg werden gewaardeerd bleek onder andere uit de voorbereidingen voor zijn 80e verjaardag. Deze voorbereidingen waren in volle gang en er zou een huldeblijk gegeven worden. De vier verenigingen zouden te zijner ere gezamenlijk een tijdschrift uitbrengen. Vlak voor zijn verjaardag overleed hij. De radionieuwsdienst maakte op 14 januari 1952 melding van zijn overlijden. De begrafenis op 14 januari 1952 te Beekbergen werd geheel in zijn stijl gehouden. De algemene kennisgeving vermeldde: geen bloemen, geen toespraken, geen bezoek. Zijn latere opvolger bij de inspectie, N.Y. Vlietstra, schreef: ’het moet in Nederland tot een merkwaardig feit worden gerekend dat een medicus door het geven van wenken en richtlijnen voor het onderwijs een vaderlijke vriend werd van leerkrachten en dat een rijksinspecteur van het onderwijs uitgroeide tot de onomstreden figuur van ’grand old man’ die tot het eind van zijn leven zijn volle gezag bleef behouden in alle kringen van het buitengewoon onderwijs.’ Tijdlijn 1898 Artsenstudie te Leiden. 1899 Promotie op het proefschrift Over Sympodie. Arts in Franeker. 1910 Schoolarts te Groningen. 1913 Secretaris van het afdelingsbestuur Groningen van de Centrale Vereeniging ter behartiging van de belangen van Zwakzinnigen in Nederland. 1915 Schoolarts aan de opgerichte zwakzinnigenschool te Groningen. Lid van de Vereeniging van Onderwijzers en Artsen. 1917 Eindredacteur Pais. 1921 Inspecteur van het Buitengewoon Lager Onderwijs. Lid Raad van Bestuur van het Antonia Wilhelmina Fonds. 1923 Lid Commissie onderwijs aan schippers- en kramerskinderen. 1924 Bestuurslid van de Centrale Vereeniging voor Gezondheidskolonies voor Zwakzinnigen. 1926 Erelid Eerste Nederlandsch Paedagogisch Congres. 1927 Adviseur Federatief Comité voor de beroepsopleiding voor het buitengewoon onderwijs. Lid Hoofdbestuur Nederlandse Vereeniging tot bevordering van de Arbeid Voor Onvolwaardigen (AVO). Voorzitter van de Vereeniging Zwakzinnigenzorg. 1928 Lid van het curatorium voor de opleiding van de Vereeniging voor Logopaedie en Phoniatrie. 1929 Lid en secretaris van de Staatscommissie inzake Onvolwaardige Arbeidskrachten. Lid en adviseur van het bestuur van de Stichting Koningin Emma Jubileum Fonds. 1930 Medeoprichter Nederlandsche Vereeniging tot bevordering der Geestelijke Volksgezondheid. Erelid Tweede Nederlandsch Paedagogisch Congres. 1932 Bestuurslid van de Stichting voor Buitengewoon Onderwijs. 1934 Vaste voorzitter van de examencommissie van de Vereeniging voor Logopaedie en Phoniatrie. 1937 Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Raadsadviseur van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Erelid van de Vereeniging van Onderwijzers en Artsen werkzaam bij het Buitengewoon Onderwijs. Erelid van de Vereeniging voor Christelijk Buitengewoon Onderwijs. Lid van de commissie, ter bestudering van de vraag, of het wenselijk en mogelijk is, in Amsterdam één of meer scholen voor psychopathen en één of meer scholen of klassen voor de overige moeilijk opvoedbare kinderen op te richten. 1940 Lid redactie Tijdschrift voor Buitengewoon Onderwijs. 1944 Secretaris van het bestuur van de Centrale Vereeniging voor Gezondheidskolonies voor Zwakzinnigen. 1949 Laatste publicatie in het Tijdschrift voor Buitengewoon Onderwijs. 1952 Hij overleed op 14 januari van dit jaar Deze biografische schets is als bijlage opgenomen bij het proefschrift van Jan Brandsma, Strijdmakkers: ontstaan, groei en professionalisering van het Buitengewoon Onderwijs in Nederland, ca. 1895-1950, Rijksuniversiteit Groningen, 2022. |