|
Marie Muller-Lulofs (1854 - 1954)maatschappelijk werk, armenzorgarmoedebestrijdster, oprichtster van Opleidingsinrichting voor Sociale Arbeid, de latere School voor Maatschappelijk Werk. ‘Mijn grootste fout is dat ik voor de fouten van de rijken niet hetzelfde geduld opbreng als voor die van de armen.’ Marie Muller-Lulofs (1854-1954) Marie Muller-Lulofs was een pionier van het sociaal werk. Gedreven door mededogen voor de ‘onterfden’ en met een sterk rechtvaardigheidsgevoel wijdde zij zich aan de modernisering van de armenzorg. Die moest niet zomaar wat ‘liefhebberen’, maar zakelijk en met sociale kennis te werk gaan. Een bemiddelde vrouw met een plicht Betaald werk was not done voor vrouwen in Muller-Lulofs tijd. Geld verdienen, dat deden vrouwen alleen als het echt niet anders kon; als ze arm waren en geen man hadden. Voor bemiddelde vrouwen was er binnenshuis ook niet veel te doen. Hun dienstbodes deden het huishouden. Als ze zich wilden ontplooien was vrijwilligerswerk de enige manier. En dan lag liefdadigheid voor de hand, dat was zinvol en praktisch werk. Ook Marie Muller-Lulofs leidde een leven in welstand. Ze kwam uit een gefortuneerd gezin en trouwde met een bemiddeld man. Vijftig jaar lang, vanaf 1889 tot ongeveer 1940, werkte zij, onbetaald, voor de armen. Ze voelde zich, zoals ze het omschreef, daartoe verplicht door haar ‘eigen zonnebestaan’. Als kind besefte Marie al dat rijkdom niet vanzelfsprekend was. Het gezin Lulofs had een zomerverblijf in de Haarlemmerhout en toen ze tien jaar was zag ze daar een arm meisje hongerig naar hun rijk gedekte tafel kijken. Dat maakte diepe indruk op haar. Veel meisjes uit die tijd volgden alleen de lagere school, maar Marie Lulofs kreeg twee jaar vervolgonderwijs bij de Hernhutters in Zeist, een sober levende, christelijk-piëtistische woonwerkgemeenschap met een eigen meisjesschool. Naar de in 1871 opgerichte meisjes- HBS kon ze niet, want toen zorgde ze voor haar moeder, die in 1870 weduwe was geworden. In 1877 trouwde ze met Samuel Muller, jurist en gemeentearchivaris in Utrecht. Zodra hun drie kinderen groot genoeg waren, in 1889, ging ze werken in de armenzorg. ‘Geen armenzorg zonder sociaal-politiek’ Eerst werd Muller-Lulofs ‘armbezoekster’. In een Amsterdamse volksgaarkeuken ontmoette ze Hélène Mercier, van wie ze veel leerde. Al in 1890 richtte Muller-Lulofs de Vereeniging voor Armenzorg in Utrecht op. Ook schreef ze al gauw artikelen over haar ervaringen en haar visie op armenzorg, onder andere in het Sociaal Weekblad, een sociaal-liberaal tijdschrift. Ze voegde zich bij de beweging die de armenzorg wilde moderniseren en de maatschappelijke oorzaken van armoede wilde wegnemen. Want acute nood moest natuurlijk gelenigd worden, maar nog veel belangrijker was het om de oorzaken van armoede weg te nemen. De sociale kwestie, de armoede onder de arbeiders, zou pas met de verheffing van de arbeiders opgelost worden. Volgens Muller- Lulofs legden de socialisten teveel nadruk op klassenstrijd. Het ging haar om concrete oplossingen: het volk had voldoende inkomen, onderwijs, volkshuisvesting en gezondheidszorg nodig. Daarom richtte ze tal van verenigingen en commissies op, waaronder een Maatschappij voor Volkshuisvesting, organiseerde ze een volkszangklas, startte ze een kinderbibliotheek, een naschoolse opvang, een volkshuishoudschool en een hulpbank tegen woekerrente. Ze gaf cursussen en lezingen aan armbezoeksters en nam het initiatief voor oprichting van de eerste opleiding voor maatschappelijk werk, de Opleidingsinrichting voor Sociale Arbeid in Amsterdam (1899). Zo kon ze met recht schrijven: ‘De armenzorg in de twintigste eeuw heeft de blauwe kiel van de werkman aangetrokken en zich in dienst gesteld van de maatschappij… om de treurige gevolgen te ontlasten die de zegetocht der machine brengt over de arbeidersklasse’4. Toen ze toch werd beticht van socialistische sympathieën omdat ze de spoorwegstakingen van 1903 steunde, schreef ze aan Hélène Mercier: ‘mijn grootste fout is dat ik voor de fouten van de rijken niet hetzelfde geduld opbreng als voor die van de armen’. ‘De blauwe kiel van de werkman’ De sociale kwestie, die door burgerij en elite als urgent werd ervaren, bracht de professionalisering van het sociaal werk in een stroomversnelling. Muller-Lulofs droeg daar veel toe bij. In haar artikelen bestreed ze betweterij en zedeprekerij. Ze verafschuwde christelijke liefdadigheid, die alleen maar zieltjes wilde winnen. Serieuze armenzorg zou klantgericht en rechtvaardig te werk gaan. Die onderzocht de situatie, de oorzaken ervan, draagkracht en het effect van mogelijke oplossingen. Die toonde mededogen en respect. Want armoede betekende niet dat mensen handelingsonbekwaam waren. De vrouw uit de hogere stand moest ‘helpster, vertrouwde, raadgeefster en vriendin’ worden van de arbeiders. Kennis van het leven onder de armoedegrens maakte sociaal werkers minder betweterig en bevooroordeeld. Muller-Lulofs vond het onderscheid tussen ‘waardige’ en ‘onwaardige’ armen een typisch vooroordeel van de hogere klasse: ‘Wat is een onwaardige arme? De drankzuchtige, de staker, de ontslagen gevangene, de gevallen vrouw? Ga terug in het verleden van de dronkaard, zie hoe erfelijk belast ze zijn. Onwillekeurig vraag ik mijzelf af: wat zou er van mij geworden zijn als ik in zijn omgeving geboren ware?’ Voor de ontwikkeling van het sociaal werk als professie vond Muller-Lulofs kennis van maatschappelijke misstanden noodzakelijk. Veel sociale en historische kennis vergaarde ze zelf. Ze beschreef de ontwikkeling van de armenzorg in West-Europa, Oostenrijk, Zwitserland, Rusland en de Verenigde Staten. Goede voorbeelden uit het buitenland nam ze over in haar eigen verenigingswerk. Ook deed ze onderzoek naar de manier van werken in Nederlandse liefdadigheidsinstellingen. Die was erg versnipperd. Als mensen steun nodig hadden, moesten ze bij kerkelijke of particuliere instellingen aankloppen, die ieder hun eigen regels, fondsen en doelgroep hadden. In de Utrechtse Armenraad probeerde Muller-Lulofs meer overeenstemming in de werkwijzen van de verschillende instellingen te krijgen om een einde te maken aan willekeurige liefdadigheid, aan misbruik en aan koude bureaucratie. Namens de Vereeniging voor Armenzorg was Muller-Lulofs betrokken bij de totstandkoming van de Armenwet in 1912. Ze wilde de burgerlijke armenzorg verruimen. Sinds de Armenwet van 1854 was het aantal armen sterk gegroeid en kerkelijke en particuliere middelen schoten tekort. De wet van 1912 bekrachtigde echter voornamelijk het besluit van 1854, waarin de burgerlijke armenzorg de mogelijkheid kreeg ontoereikende steun aan te vullen (‘dubbele bedeling’). Wel stimuleerde de nieuwe wet samenwerking tussen alle verschillende instellingen. ‘De vrouwenkwestie beheerst niet het gehele sociale probleem’ Niet alleen de sociale kwestie, ook de vrouwenbeweging gaf een forse impuls aan de professionalisering van het sociaal werk. Vanaf 1890 kwam de Nederlandse vrouwenbeweging tot bloei, de eerste feministische golf. Er werden organisaties opgericht, tijdschriften gemaakt en tentoonstellingen gehouden. Vurige discussies vonden plaats over welke capaciteiten vrouwen hadden en welke rol zij konden innemen in de maatschappij. Vrouwen wilden recht op arbeid en opleiding. Ze wilden deelnemen aan het publieke debat. Vaak mochten vrouwen geen gezagsposities bekleden. Pas in 1900 mocht Muller-Lulofs bestuurslid worden van de in 1890 door haarzelf opgerichte Vereeniging tot Verbeetering Armenzorg. Ook in kerk en politiek mochten vrouwen geen functies innemen. Zo gaf alleen het uitvoerend sociaal werk vrouwen kans op een zinvolle maatschappelijke bezigheid. Dat was al eeuwen zo, en vrouwen hadden daar veel ervaring in opgedaan. In haar historische overzichten concludeerde Muller-Lulofs dat vrouwen een grote bijdrage hadden geleverd aan de ontwikkeling van de armenzorg. De capaciteiten van vrouwen, zoals invoelingsvermogen, gevoel en praktische bekwaamheden waren in het sociaal werk prima op hun plaats. Ze zouden de meer rationele benadering van mannen, die in de armbesturen zaten, aanvullen. Ze verzuchtte: ‘O, onze armenzorg is zoo koud, zoo wettelijk, zoo afgemeten hard en bureaucratisch dikwijls; zou ze niet anders zijn wanneer meer vrouwen er zitting in hadden?’ Muller-Lulofs noemde zich uitdrukkelijk geen feministe. Zij vond dat de sociale kwestie de vrouwenkwestie oversteeg. Evenals Hélène Mercier vroeg ze zich af wat vrouwen het sociaal werk te bieden hadden, niet andersom. Het sociaal werk was er om de sociale kwestie op te lossen. En voor een echte oplossing daarvan moesten vrouwen zich trainen, hadden ze scholing nodig, zodat ze met gevoel èn met verstand te werk konden gaan. ‘Oppervlakkige gevoelsfilantropie’, dat was geen sociaal werk. Vrouwen moesten ‘karaktervastheid en geestesrijpheid’ verwerven. Weg uit de ‘weeldebraafheidssfeer’ Samen met onder andere Hélène Mercier en Arnold Kerdijk, hoofdredacteur van het Sociaal Weekblad, richtte Muller-Lulofs de eerste sociale opleiding in Nederland op. Doel was het oplossen van de sociale kwestie èn van de vrouwenkwestie.Om de studenten (meisjes) los te weken uit hun vertrouwde kring, hun ‘weeldebraafheidssfeer’, wilde Muller-Lulofs er een meisjesinternaat van maken naar het model van het Britse settlement: een open woonwerkgemeenschap. Dat voorstel werd door de andere oprichters niet aangenomen. Daarnaast wilde Muller-Lulofs dat ook onbemiddelde vrouwen de opleiding zouden kunnen volgen. Ze stelde voor beurzen te verstrekken. De rest van de oprichters vond dat te riskant. Zo werd de opleiding alleen toegankelijk voor mensen die deze zelf konden bekostigen. De opleiding moest inzicht geven in sociale verhoudingen en morele oordeelsvorming aanscherpen. Respect voor andere levensovertuigingen en leefstijlen stond centraal. Muller- Lulofs wilde het thema armenzorg een prominente plaats geven in de opleiding, compleet met huisbezoeken (‘armbezoeken’), zodat leerlingen het leven in armoede zouden leren kennen. Het bestuur vond het echter niet verantwoord om jonge meisjes uit beschermde milieus bloot te stellen aan ‘de feiten des levens’. Voor het overbrengen van de sociale en historische kennis die Muller-Lulofs onontbeerlijk vond werden diverse docenten aangesteld. En misschien werd daardoor haar visioen werkelijkheid: ‘Wanneer de leerling voor haar geestesoog heeft zien voorbijgaan heel het grootsche werk van hervorming en van leniging, door menschenliefde en toewijding gewrocht, - dan zal zij in plaats van met ondoordachten ijver de hand aan den ploeg te slaan, zich zelve afvragen: ‘Ben ik ’t waardig, ben ik in staat om mee te maken dat grootsche werk?’’ Werkzaamheden • 1890: oprichting Vereeniging tot Verbeetering Armenzorg te Utrecht. Doel was een einde te maken aan de inefficiënte, willekeurige werkwijze van de particuliere bedeling. • Oprichting Volkshuishoudschool. • Oprichting Commissie van Bijstand aan Zieken voor thuisverzorging. • Oprichting volkszangklas. • Oprichting kinderbibliotheek. • Cursussen armenbezoekers in opleiding. • 1899: oprichting Opleidings-Inrichting voor Socialen Arbeid te Amsterdam. • 1904: oprichting Kindertehuis Naschoolse Opvang. • 1906: oprichting N.V. Maatschappij tot Verbeetering Volkshuisvesting. • 1908: oprichting Centraal Werkloozen Bureau. • 1912: Utrechtse Armenraad: zitting hierin namens de Vereeniging Armenzorg. De Armenraad was een bundeling van armenzorginitiatieven om dubbele bedeling en misbruik van armengelden te voorkomen en een respectvolle benadering van armen te bevorderen. • 1912: oprichting Hulpbank ter bestrijding van woekerrente. • 1921: oprichting Commissie voor Bijstand in Moeilijke Omstandigheden, om de nood van stille armen in de burgerklasse te lenigen. • Voorzitter Vereeniging Zorg en Bijstand. Op 84-jarige leeftijd, in 1940, legde ze het voorzitterschap neer. Literatuur Publicaties van M.G. Muller-Lulofs: - ’Een opleidingsinrichting in wording’, in: Sociaal Weekblad, 22 april, 1899. - ’Armenzorg en drankbestrijding’, in: Tijdschrift voor Armenzorg, nr.54, 1902. - Sociale Opleiding, Amsterdam, in: De Gids, 1903; opgenomen onder de titel ’De opleiding der vrouw voor het maatschappelijk werk’ in: Van Mensch tot Mensch, Haarlem, 1916. - ’De taak der armverzorging tegenover de drankzuchtige’, in: H.J. de Dompière de Chaufepié, Mr. H. Smissaert, J.F.L. Blankenberg, Tijdschrift voor Armenzorg, nr. 299, 1905. - ’Enige grondregels voor de praktijk der armenverzorging’, Tijdschrift voor Armenzorg en kinderbescherming, nr. 6, 1905, p.317-322 en 325-329. - ’Het werk van de vrijwilligen armbezoeker’, in: idem, Wat een armbezoeker moet weten, Zes voordrachten gehouden voor het Genootschap Liefdadigheid naar Vermogen te Amsterdam. Haarlem, 1905/1906. - ‘Onze wenschen ten opzichte eener nieuwe armenwet’, in: Tijdschrift voor Armenzorg en Kinderbescherming , 8, 1907, p. 348-352. - ’De school voor maatschappelijk werk’, overdruk uit: Tijdschrift voor Armenzorg en Kinderbescherming, 1909. - ‘De opleiding van armbezoekers in verband met de overweging van voor- en nadeelen, verbonden aan bezoldigde en onbezoldigde armbezoekers’. Prae-advies. Tekst en toelichting van het wetsontwerp-Heemskerk tot regeling van het armbestuur. In: Geschriften van de Nederlandsche Vereeniging voor Armenzorg en Weldadigheid te Amsterdam, Haarlem, 1910, p. 49-91. - ’Armenzorg en de vrouw’, lezing voor de Bond van Vrouwenkiesrecht, 1910, verschenen in: Onze Eeuw, later opgenomen in: M.G. Muller-Lulofs, Van Mensch tot Mensch, Haarlem, 1916. - ‘Een stem uit de practijk. Naar aanleiding van ’t gewijzigd-ontwerp-Armenwet’, in: Tijdschrift voor Armenzorg en Kinderbescherming , 13, 1912, p. 57-59. - ’Armenzorg en de vrouw’, in: C.M. Werker-Beaujon, C. Wichman, W.H.M. Werker, ‘De vrouw, de vrouwenbeweging en het vrouwenvraagstuk’, De Vrouw/ Encyclopaedisch Handboek, Amsterdam, 1914. - ’Het optreden van de armbezoeker’, lezing in cursus 1913/1914, Permanente Commissie Opleiding Armbezoekers van Nederlandse Vereniging voor Armenzorg en Weldadigheid. - Van Mensch tot Mensch,Haarlem, 1916 (bespreking door J.F.L. Blankenberg in het Tijdschrift voor Armenzorg en Kinderbescherming , 17, 1916, p. 283-284). - ‘Bij het afscheid van Mevrouw M.G. Muller-Lulofs als voorzitster van de Vereeniging tot Verbetering van Armenzorg, te Utrecht’, tekst toespraak in: Tijdschrift voor Armenzorg en Kinderbescherming , 18, 1917, p. 27-30. - ’De school voor maatschappelijk werk’ in: E. Knappert/ A. Salomons (red), Leven en werken. Maandblad voor meisjes en vrouwen, 9, nr.11, 1924. - ‘Samenwerking van armbesturen. Inleiding tot de vergadering van Voorzitters en Secretarissen der Armenraden’, in: Tijdschrift voor Armwezen, Maatschappelijke Hulp en Kinderbescherming , 9, 1930, p. 2341-2347 en 2357-2361. - ‘Negatieve en positieve armverzorging’ Overdruk uit: Onze Eeuw, z.j. - ‘Veertig jaren particuliere armenzorg, 1890-1930’, in: Tijdschrift voor Armwezen, Maatschappelijke Hulp en Kinderbescherming , 10, 1931, p. 2787-2791. (toespraak gehouden bij het veertigjarig bestaan van de Vereniging tot Verbetering van Armenzorg te Utrecht). - ‘Particuliere- en overheidsarmenzorg arbeidersbudget’, in: Tijdschrift voor Armwezen, Maatschappelijke Hulp en Kinderbescherming, 12, 1933, p. 3499-3503. - ‘Geef rekenschap’, in: Tijdschrift voor Armwezen, Maatschappelijke Hulp en Kinderbescherming. - ‘Leven en werken der Nederlandsche Vereeniging voor Armenzorg en Weldadigheid’, in: Tijdschrift voor Armwezen, Maatschappelijke Hulp en Kinderbescherming, 12, 1933, p. 3772- 3778. - ‘Opheffing der armenraden’, in: Tijdschrift voor Armwezen, Maatschappelijke Hulp en Kinderbescherming , 14, 1935, p. 4365-4371. - ‘Rede van Mevrouw M.G. Muller-Lulofs bij het jubileum van de School voor Maatschappelijk werk’, Tijdschrift voor Maatschappelijk Werk, 3, nr.19. 1949, p. 303. Literatuur over Muller-Lulofs: - Bervoets, L. Opvoeden tot sociale verantwoordelijkheid. De verzoening van wetenschap, sekse in het sociaal werk in Nederland rond de eeuwwisseling, Amsterdam, 1993. - Bervoets, L. ‘M.G. Lulofs’, Biografisch Woordenboek, site Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, Den Haag, 1998. - Bervoets, L. ‘Een voorbeeldig pionier. Marie Muller-Lulofs (1854-1954)’, in: Berteke Waaldijk, Jaap van der Stel en Geert van der Laan (red.), Honderd jaar sociale arbeid. Portretten en praktijken uit de geschiedenis van het maatschappelijk werk, Assen, Van Gorcum, 1999. - Boet, Anoushka, Ethiek, Maatwerk 2005, vol.6, nr. 4. - Brinkers, C.: ‘De betekenis van Mevrouw M.G. Muller-Lulofs voor ‘Zorg en Bijstand’, in: Zorg en Bijstand, 1954, p. 7-27. - Kalkman, Famke, De School voor Maatschappelijk Werk. Zoektocht naar een Identiteit, 1899-1919. Masterthese Universiteit Utrecht, 2009, http://pdf.swphost.com/Sozio/95/Pioniers-Knappert_95.pdf, geraadpleegd 11-8-2011. - Kamphuis, M. ’Waarin verschilt het hedendaags social casework van de inzichten van mevrouw Lulofs en haar tijdgenoten?’, in: Tijdschrift voor Maatschappelijk Werk, 4, nr.8, 1950. - Linde, Maarten van der, Basisboek geschiedenis sociaal werk in Nederland, Uitgeverij SWP Amsterdam 2007. - Moltzer, M.J.A.: ‘Mevrouw M.G. Muller-Lulofs’, in: Tijdschrift voor Maatschappelijk Werk, 8, 1954, p. 50-51 (toespraak gehouden bij de crematie van mevr. Muller-Lulofs overleden op 25 januari 1954). - Ney, R en Hueting, E. De opbouw van een sociaal-agogische beroepsopleiding 1899-1989, Zutphen, 1989. - Pek-Went, L. van der: ‘Veertig jaren School voor Maatschappelijk Werk’, in: Prof. dr. Ph. Kohnstamm e.a. (red): Maandblad Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, 21, nr.4, 1940. - Posthumus-van der Goot, W.H. en Waal, A.de (red): Van moeder op dochter. De maatschappelijke positie van de vrouw in Nederland vanaf de Franse tijd, Nijmegen 1948. - Riphaagen., J.G.: ’Maria Geertruida Muller-Lulofs (1854-1954), presidente van de Vereniging tot verbetering van armenzorg te Utrecht’, in: W. van den Broeke e.a. (red.): Utrechtse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Utrechters V., Utrecht 1998, p. 125-129. - Sociale Zorg (redactie): ‘In Memoriam mevr. Muller-Lulofs’, in: Sociale Zorg, 16, 1954, p. 86. - Waaldijk, B. Het Amerika der vrouw. Sekse en geschiedenis van maatschappelijk werk in Nederland en de Verenigde Staten, Groningen, 1996. - Wilde, Inge de: ’Er is een heilig moéten, waartegen geen bezwaar is bestand. De betekenis van Hélène Mercier voor de vrouwenbeweging’, in Zesde Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis, SUN Nijmegen 1985, p. 59-77. |