|
Tjitte & Jannetta Jonker (1866 - 1922)maatschappelijke opvang,Tjitte (1866-1922) en Jannetta (1872-1921) Jonker richtten in 1904 de vereniging Hulp voor Onbehuisden in Amsterdam op. Daarmee stonden ze aan de wieg van de professionele maatschappelijke opvang. In de loop van de negentiende eeuw richtte een groeiend aantal instellingen zich op de opvang van dak- en thuisloze mannen, vrouwen en kinderen. Sommige instellingen waren uitgesproken christelijk, zoals het Leger des Heils of Het Hoogeland, maar vanaf omstreeks 1900 nam ook het aantal voorzieningen toe dat werkte vanuit een algemene humanitaire doelstelling. Daklozen rondom 1900 Nadat de steden als gevolg van de industrialisatie exponentieel waren gegroeid, werden daklozen omstreeks 1900 een gewoon verschijnsel in de grote steden. Velen overnachtten op straat, in een park, onder bruggen of op het politiebureau. Volkshotels, soep- en spijsuitdelingen en gaarkeukens bestonden al langer. Helene Mercier, een van de grondlegsters van het maatschappelijk werk, stichtte in 1887 een van de eerste moderne volksgaarkeukens: een voedzame maaltijd voor een paar cent. In datzelfde jaar werd ook het Leger des Heils actief in Nederland. De oud-Leger des Heilsofficier Tjitte Jonker (1866-1922) werd in 1897 directeur van Toevlucht voor Onbehuisden, aan de Zwanenburgerstraat in Amsterdam. In een vroegere diamantslijperij waren daar een goedkope gaarkeuken en een logement ingericht. Jonkers tomeloze inzet werd bekend en de politie steunde zijn werk. Voor de moderne armenzorg waren de daklozen een moeilijk te bereiken groep. Om een maximaal draagvlak onder de burgerij te creëren, werd HVO opgezet als vereniging. Deze opzet werkte: binnen korte tijd waren er al honderden leden; in 1908 bedroeg de opbrengst van contributies, legaten en giften 36.000 gulden (koopkracht 2020 ruim 400.000 euro).
Met dit grote netwerk achter zich kreeg Jonker gehoor bij het stadsbestuur en de bestuurders van de stedelijke armenzorg. Voor het symbolische bedrag van één gulden kon HVO het oude Buitengasthuis aan de Tweede Constantijn Huygensstraat huren. Dit was met de komst van het Wilhelminagasthuis leeg komen te staan. Het was in vervallen staat en HVO moest zelf sponsors vinden om het gebouw op te knappen – wat lukte.
In 1914 schreef Jonker, na een avondwandeling door de slaapzalen van het immense gebouw: ‘Daar liggen ze dan, moe van het zwerven door de straten van onze groote stad. Wat een verschil van leeftijd en, wanneer wij eens gingen onderzoeken, wat een verschil in afkomst. Enkele hunner gezichten vertellen zelfs dat zij afstammen van zeer gegoede families. Zwarte schapen van de kudde. Wat is toch den oorzaak van hun diepe val? Heeft het hun misschien aan leiding in hunne jeugd ontbroken of waren zij erfelijk met verschillende gebreken belast? Ziedaar vragen, die zich elke dag aan mij opdringen. Wij kunnen heel lang denken over de oorzaken hunner ellende, maar dat verbetert hun toestand nu niet. Nu moet er gehandeld worden, want zij kunnen niet altijd blijven zwerven.’
Publicatiedatum: 07-01-2020
Datum laatste wijziging :08-11-2021 Auteur(s): Maarten van der Linde (1948-2020), |