|
Maarten van der Linde (1948 - 2020)sociaal werk, onderwijsdocent en historicus, zette onderzoek en onderwijs naar de geschiedenis van sociaal werk weer op de kaart. Auteur Basisboek Geschiedenis Sociaal Werk. Pionier Canon sociaal werk. Maarten van der Linde was altijd oprecht geïnteresseerd als hij professionals sprak, nogal eens oud-studenten van hem, die in de frontlinies van de samenleving opereerden. Hij had er echt bewondering voor: ‘Ga er maar aan staan om met straatjongeren te werken of in de reclassering’, vertelde hij in een interview in Trajectum ter gelegenheid van zijn benoeming als lector Geschiedenis van het sociaal werk aan de Hogeschool Utrecht. Hij zag het zichzelf niet doen, misschien was hij er wel te aardig voor, maar hij realiseerde zich altijd dat schrijven en onderzoeken toch van een heel andere orde is dan het praktische handwerk. Dát blijft uiteindelijk toch het belangrijkste. Maar hij wilde professionals wel iets meegeven, hen sterker maken. Wat hem fascineerde was het tijdbestendige karakter van het werk van sociale professionals. Als historicus zag hij voortdurend parallellen tussen het heden en het verleden. Veel generaties zijn de huidige sociale professionals voorgegaan en hebben inzichten en kennis geleverd waarop voortgeborduurd kan worden. Precies om die reden is het belangrijk om kennis te nemen van de geschiedenis van het sociaal werk. Dat kan het zelfvertrouwen van professionals versterken, het maakt ze bewust dat ze in een traditie staan, waar je voordeel mee kunt doen, waar je een betere professional van wordt. Bovendien werkt het relativerend, want – zo hield Maarten van der Linde zijn studenten altijd voor: ‘Ontwikkelingen zijn vaak niet zo nieuw als ze lijken.’ Met zichtbaar plezier kon hij daarom parallellen schetsen tussen de huisbezoekers aan het einde van de 19e eeuw en de hang naar outreachend werken van hedendaagse sociaal wijkteams. De enorme verdienste van Maarten van der Linde is dat hij de geschiedenis van het sociaal werk aan de vergetelheid heeft ontrukt. Zelf noemde hij zich vlak na de eeuwwisseling met enige zelfspot ’de allerlaatste geschiedenisdocent binnen het sociaal-agogisch HBO-onderwijs’. Maar dat was allerminst reden om bij de pakken van het moderne hoger onderwijs neer te gaan zitten. Hij zag het als een missie om het geschiedenisonderwijs weer stevig in het curriculum verankerd te krijgen. Hij bracht al zijn kennis bijeen in een indrukwekkend basisboek en werkte nagenoeg vanaf het begin mee aan de Canon sociaal werk, waar hij vele bijdragen aan leverde. ‘Niet alleen op de wereld’ Maarten van der Linde (geboren op 11 april 1948) groeide op in een keurig Hernhuttersgezin in Zeist. Zijn vader, Jan Marinus van der Linde (1913-1995), was predikant van de Nederlandse Hervormde Kerk en de Evangelische Broedergemeenschap, en hoogleraar aan de Theologische Faculteit van de Universiteit van Utrecht. De vijf kinderen Van der Linde kregen zending en compassie met de derde wereld met de paplepel ingegoten. ‘Je bent niet alleen op de wereld, je houdt rekening met andere mensen’ was het adagium in het ouderlijk huis. Maarten was, de typering is van hemzelf, een brave scholier, die op z’n zeventiende belijdenis doet. Hij gaat in 1965 in Utrecht geschiedenis studeren en sluit zich, zoals toen gebruikelijk, aan bij het studentencorps. Het zijn echter roerige tijden, de gevestigde orde begint op zijn grondvesten te schudden. Provo, D66, Nieuw Links, Vietnam, de Derde Wereldbeweging – steeds grotere groepen studenten worden politiek bewust, raken geëngageerd en Maarten beweegt gepassioneerd mee met de nieuwe tijdgeest. ‘Op zoek naar een nieuw wereldbeeld, radicaliseerde ik. Ik kwam in allerlei linkse bewegingen terecht, werd actief in de studentenbeweging en comités: Zuidelijk Afrika, de Vietnamoorlog, Chili, noem maar op. Ik vertrok uit het corps, was daardoor ook mijn kamer kwijt en. China was voor mij het goede model, daar heerste een utopische vorm van socialisme.’ Heilstaat China Maarten begint zijn onderwijscarrière nog tijdens zijn studie als hij in 1971 een aanstelling krijgt als student-assistent geschiedenis bij sociologie aan de Universiteit Utrecht. Na zijn afstuderen gaat hij n januari 1975 aan de slag op Academie De Horst in Driebergen. In die dagen een vermaard rood bolwerk op de Utrechtse Heuvelrug. Op De Horst gaat het over maatschappijhervorming en structurele veranderingen. Het is het klimaat waar Maarten als kind van de jaren zestig goed op zijn plaats is. Maar halverwege de jaren zeventig begint zijn overtuiging te wankelen. Dat de socialistische heilstaat niet louter zaligmakend is, realiseert hij zich na een studiereis naar China in 1975. Het socialisme blijkt ook hele andere gezichten te hebben. Wat er gebeurde na de dood van Mao in 1976, het beruchte proces tegen de Bende van Vier en het bekend worden van de gevolgen van de Culturele Revolutie waarbij veel Chinezen de dood in worden gejaagd, doen zijn ogen openen. ‘Ik begon weer in gewone democratie te geloven, want totalitaire systemen rechtvaardigen hun macht.’ Hij komt weer uit bij de waarden die zijn ouders hem hadden meegegeven, die van respect hebben voor andere mensen en andere meningen. Welbeschouwd voeden zijn ouderlijke roots ook zijn historische belangstelling. In een wereld die steeds verder deconfessionaliseert, blijft hij oog houden voor het belang van religie en de wijze waarop christelijke deugden verbonden zijn met het sociaal werk. Daar richt hij zich ook in zijn promotieonderzoek op dat hij naast zijn werkzaamheden op De Horst uitvoert. In 1995 promoveert hij op de ’werkers in kerkelijke arbeid’, een experiment van de Nederlandse Hervormde Kerk om het sociaal werk vanuit het christelijk geloof te inspireren en te vernieuwen (1945-1966). Aardige professor Dertig jaar blijft Maarten van der Linde aan De Horst verbonden, daarna nog een tien jaar aan de Hogeschool Utrecht. Hij doceert er geschiedenis, in allerlei vormen. Hij verbindt het heden met het verleden, plaatst ontwikkelingen in een historische context en weet op deze manier meerdere generaties studenten en collega’s te inspireren. Studenten noemden hem wel ’die aardige professor’. Hij genoot van het vertellen van anekdotes en maakte daar een soort Bomans-performance van. In het condoleance register dat na zijn overlijden in augustus 2020 werd geopend halen veel oud-studenten warme en dankbare herinneringen aan hem op. Zo schrijft Jeanne van Engelen: ‘Zó lang zo’n voorbeeld voor me geweest. Tussen 1984 en 1988 onze inspirerende geschiedenisdocent aan de Leerroute Theologie en Maatschappij. Later in de tijd op veel momenten liet Maarten me "boven mezelf uitstijgen". Hij vond de manier waarop ik mijn werk deed niet zo gewoon als dat ik het zelf wel vond. Werken in achtereenvolgens de tbs-wereld, de verslavingszorg, reclassering en bemoeizorg...hij was oprecht geïnteresseerd en wist mij in mijn werk en in de samenleving te duiden.’ En collega (2006-2014) Ella van ‘t Hof: ‘Maarten laat ons veel goed gevulde schatkisten na. Ik denk met warme herinneringen terug aan onze samenwerking rond twee schatkisten: de onderzoeksgroep ’Levensbeschouwing in social work’ o.l.v. Hans van Ewijk en de Minor Islam en samenleving. Zijn uitgebreide kennis - die hij ook altijd paraat had! -, visie, kalmte en bekende glimlach blijven mij bij. (…) Met een glimlach en warm hart zal hij herinnerd worden door een lange stoet mensen.’ Managers en bestuurders Sociale Academie De Horst was in menig opzicht een vrijplaats. Het stond in de jaren zeventig symbool voor het progressieve welzijnswerk. Het was een democratische plek, overzichtelijk met intieme gebouwen. Het was in ieder geval geen onderwijsfabriek. Dat wilden docenten en studenten ook zo houden en lange tijd wist De Horst buiten de fusiegolf te blijven die leidde tot steeds grotere en omvattender Hogescholen. Maar uiteindelijk was er geen houden aan en werd het eigenzinnige De Horst in 2005 onderdeel van de Hogeschool Utrecht, met alle managementstructuren, verantwoordingsverplichtingen en onderwijsprotocollen en reglementen die daar bij horen. Het was niet direct een omgeving waar Maarten gelukkig van werd. Hij kreeg te maken met managers, bestuurders, voorschriften en bureaucratische verplichtingen. Dat was hij in de dertig jaar bij De Horst niet gewend en hij zag er de zin vaak niet van in. Hij zag ook dat vergelijkbare bureaucratische beheersingsmechanismen ook doordrongen tot de praktijk van het sociaal werk, waar hij niet echt vrolijk van werd. Hij ergerde zich aan nieuwe onderwijsmodes die zich aandienden onder het mom van competentiegericht onderwijs, onderwijs dat zich vooral richt op vaardigheden en steeds minder op reflectie. In die omstandigheden voelde hij dat aandacht voor de geschiedenis van het sociaal werk steeds verder naar de achtergrond verdween. Zijn aanstelling op de HU zorgde ervoor dat het daar nog gedoceerd werd, maar op andere Hogescholen was het nagenoeg geheel uit het curriculum verdwenen. Basisboek Die ontwikkeling bracht hem op het idee om al zijn collegedictaten, werkcahiers en verzamelde kennis bijeen te brengen in een Basisboek Geschiedenis Sociaal Werk in Nederland, waarvan de eerste druk in 2007 verscheen - inmiddels is het boek toe aan zijn zevende druk. Het is een uniek, rijk gedocumenteerd kloek boek van ruim 450 pagina’s, die alleen al vanwege de omvang menig praktisch ingesteld student de nodige hoofdbrekens heeft bezorgd. Het bood geen lesje dat je uit je hoofd kon leren, je moest je erin verdiepen, het Basisboek moest gelezen worden als een uitnodiging om te reflecteren. Of zoals Maarten het zelf op de flaptekst schreef: ‘Dit basisboek is een achteruitkijkspiegel – je ziet waar het sociaal werk vandaan komt en hoe het zich heeft ontwikkeld. Je ontdekt de verschillen met vroeger, maar ook de overeenkomsten. Soms is een nieuw idee al eerder uitgeprobeerd. Wie die geschiedenis kent, heeft een voorsprong, want je doorziet verbanden, oorzaken en gevolgen. Bovendien kun je de begrippen van onze tijd in perspectief plaatsen: Wmo, participatiesamenleving, eigen kracht, decentralisatie, sociaal wijkteam. Kennisnemen van de geschiedenis is leerzaam en bovendien een inspiratiebron. Want in de geschiedenis van het sociaal werk maak je kennis met interessante en inspirerende pioniers.’ Canon sociaal werk Maarten was precies om die reden ook direct enthousiast toen hij in 2007 door Jos van der Lans en Jan Steyaert benaderd werd om mee te werken aan de verdere ontwikkeling van een Canon sociaal werk. In het kielzog van de nationale Canon van Nederland, waarvan de eerste versie in 2006 verscheen, waren zij begonnen aan een Canon waarin de geschiedenis van het sociaal werk voor een groot publiek toegankelijk werd gemaakt. Er was een basis gelegd van 25 vensters en samen met Maarten werd deze in 2009 uitgebouwd tot een omvattende Canon van vijftig vensters waarin hoogte- en dieptepunten van de ontwikkeling van het sociaal werk in korte en heldere teksten, inclusief verwijzingen en onderliggende historische documenten werd vastgelegd. De Canon vormde in feite een populaire digitale en educatieve uitwerking van zijn Basisboek geschiedenis sociaal werk. Het basisboek en het digitale platform vulden in feite elkaar goed aan. Beide initiatieven zetten de geschiedenis van het sociaal werk opnieuw op de (onderwijs)kaart. Voor Maarten van der Linde was het de kroon op meer dan dertig jaar doceren. Het Basisboek bracht alles bijeen wat hij had onderzocht en verzameld. Hij vertelde er met trots over: ‘Ik merkte dat het boek aansloeg. Het boek werd direct op hogescholen ingevoerd. Ik kreeg in die tijd applaus na een hoorcollege. Dat had ik niet eerder meegemaakt. Studenten waren blij met kennisoverdracht.’ Bijzonder lectoraat In het kielzog van dit succes ontstond op de Hogeschool Utrecht het idee om het onderzoek naar de geschiedenis verder te stimuleren in de vorm van een bijzonder lectoraat. Het bleek echter niet gemakkelijk om daar financiering voor te vinden. ‘Kennelijk ziet niet iedereen het belang van reflectie en het beschrijven van het historisch perspectief in het sociaal werk in’, verklaarde Maarten dat in een interview. ‘Ik denk dat dit komt omdat professionals in het sociaal werk te veel in beslag worden genomen door de vragen van alledag. Reorganisaties, bezuinigingsgolven, fusies, nieuwe visies en modes. We zitten in een continue stroomversnelling sinds de jaren zestig, zeventig. Daardoor is er vaak geen ruimte om stil te staan bij geschiedenis. Reflectie wordt heel snel het kind van de rekening.’ Uiteindelijk komt het Oranjefonds met financiering over de brug en treedt Maarten in 2011 aan als bijzonder lector geschiedenis van het sociaal werk, een benoeming die hij combineert met zijn docentschap. Hij vervult deze functie (overigens maar voor een dag per week) tot aan zijn pensionering in 2014. ‘Doe wel, maar …. zie om’ Op 11 november 2011 spreekt hij zijn openbare les uit, uitgegeven in het lezenswaardige boekje Doe wel, maar… zie om - een pleidooi voor historisch besef in het sociaal werk. In deze openbare les vertelt hij het verhaal en de beweegredenen van vijf pioniers van het sociaal werk: Elisabeth Fry, Thomas Chalmers, Daniel von der Heydt, Octavia Hill en Johanna ter Meulen. Van hen valt veel te leren, betoogt de net benoemde lector. Hij is vooral getroffen door hun grote persoonlijke en sociale inzet en betrokkenheid. Hij ziet die passie terug in wat hij de Eropaf!-beweging-noemt. Ook is hij getroffen door de grote rol van algemeen menselijke christelijke en humanistische waarden in het denken en optreden van de pioniers en door de continuïteit in betrokkenheid van christelijke organisaties bij armoede. Verder wijst hij erop dat vrouwen vaak het voortouw namen en dat de discussie over de vraag of sociaal werkers generalisten of specialisten zijn, in de geschiedenis veel vaker gevoerd is. En: de pioniers werken vanzelfsprekend met een integrale aanpak, lang voordat het woord was uitgevonden. Wat hij in deze openbare les bijeenbrengt is niet alleen programma voor zijn lectoraat, het is een samenvatting van wat hij altijd heeft gevonden en uitgedragen. Schatgraven In deze periode toont Maarten zich ook als redacteur van de Canon buitengewoon productief. In 2011 wordt hij voorzitter van de Vereniging Canon sociaal werk, de rechtsvorm die de Canon dan aanneemt. Hij neemt in de loop der jaren meerdere initiatieven die leiden tot uitbreidingen. Hij maakt deel uit van de redacties die verantwoordelijk zijn voor de canons Zorg voor de jeugd, Gehandicaptenzorg, Maatschappelijk Werk, Vrouwenopvang, Reclassering en Autisme. In 2014 neemt hij afscheid van de Hogeschool Utrecht. In zijn afscheidscollege toont Maarten nog eens zijn liefde voor het historische ambacht, want grasduinen in archieven is voor hem altijd een soort feestelijke speurtocht. Hij munt er een toepasselijk woord voor: schatgraven. Voor hem is ‘verdiepen in de gedachtegoed en de praktijk van erflaters van het sociaal werk een vorm van schatgraven. Je krijgt er energie van, noem het inspiratie. Het is soms confronterend, wat we zijn niet de eersten die teleurstellingen moeten incasseren. En soms is het bizar om te zien hoe de tijdgeest korte metten maakt met mooi werk. Wat dan later weer als spiksplinternieuw wordt ontdekt.’ Monumentale studies Die liefde voor het schatgraven vierde Maarten het laatste decennium ook uit in twee monumentale studies. Allereerst rondde hij samen met Johan Frieswijk in 2013 een historisch onderzoek af uit naar de geschiedenis van de Volkshogescholen in Nederland (1925-2010). Die geschiedenis was nog niet eerder gedocumenteerd en dreigde eigenlijk nooit geschreven te worden. Dat kon Maarten natuurlijk niet over zijn kant laten gaan. Een ander huzarenstukje verrichtte hij samen met Ties Limperg. Hij begon daar in 2011 mee, maar het stuitte op zo’n onwaarschijnlijke schat aan informatie dat het een gigantische klus werd die jaren in beslag nam en ook nog eens verstoord werd toen Maarten in 2017 geconfronteerd werd met de diagnose van darmkanker en de daarbij horende behandelingen. Maar hij zette door en in december 2019 presenteerde hij het resultaat: een ruim 450 pagina’s tellend en prachtig geïllustreerd boek Liefdadigheid naar vermogen. Liefdadigheid naar Vermogen. Door en voor Amsterdamse burgers (1871-1941). De studie zoemt in op een oervorm van maatschappelijk werk die in Amsterdam gedurende het grootste deel van de twintigste eeuw bekend stond onder de naam Blankenberg stichting, vernoemd naar de dynamische oprichter van het Genootschap in 1871: Louis Blankenberg. De studie vertelt het verhaal van een generatie bevlogen mensen die in de tweede helft van de 19e eeuw opstond. Armenzorg blijkt veel meer te zijn dan een uiting van ’welbegrepen eigenbelang’ van de heersende klasse, het is ook niet louter gebaseerd op een soort zieligheidsmedelijden; nee, het begin van de armenzorg werd gedragen door bevlogen mensen die eerder te vergelijken zijn met de jonge generaties die een eeuw later universiteiten bezette en regenten het leven zuur maakte met hun acties voor inspraak en ’structurele veranderingen’. Het is een typisch Maarten va der Linde-boodschap. Hij was ook apetrots en zichtbaar opgelucht dat hij de studie waar hij acht jaar aan heeft gewerkt nog heeft mogen afronden. Het was eigenlijk een afscheid, zoals hij al eerder in september 2019 afscheid had genomen van de Vereniging Canon sociaal werk, die hem lange tijd als historicus een inspirerend thuis had geboden. Hij was aangenaam verrast dat hij dij die gelegenheid tot erelid werd benoemd. Adjectieven Hij wist dat de ziekte hem de baas zou worden. De chemo’s sloegen niet aan en sloopten hem zichtbaar. Begin dit jaar was hij uitbehandeld. Hij wilde zo lang als mogelijk nog genieten van de gezinnen van zijn twee kinderen en zijn drie kleinkinderen Uiteindelijk verkaste hij samen met zijn levenspartner Joke Goslinga naar zijn buiten in Egmond Binnen. Maar op het einde ging het snel, zijn lichaam was op, de vermoeidheid had zijn gestel gesloopt en uiteindelijk sliep hij op donderdag 20 augustus voor eeuwig in. Corona verhinderde een publieke begrafenis. Hij werd op vrijdag 28 augustus in besloten kring begraven. Om mensen toch gelegenheid te geven om bij zijn overleden stil te staan, opende de Vereniging Canon sociaal werk en de Hogeschool Utrecht een condoleanceregister op internet. Uit de tientallen bijdragen blijkt hoezeer hij als docent en collega gewaardeerd werd. Hartelijk, aardig, voorkomend, belangstellend, inspirerend, integer maar bescheiden – het regent positieve adjectieven. Het geeft aan dat hij echt indruk heeft gemaakt, als mens, als docent en als historicus. Er is eigenlijk maar één manier waarop we deze herinnering aan Maarten van der Linde in leven te houden: we moeten met sociaal werk geschiedenis blijven schrijven. |