|
Joke Zwanikken-Leenders (1944 - )geestelijke gezondheidszorg,Verpleegkundige, heeft haar hele loopbaan gestreden voor een vermenselijking van de psychiatrie, muntte de term Verwenzorg. Joke Zwanikken-Leenders is een bijzondere verpleegkundige. Niet omdat zij haar leven lang in de GGz heeft gewerkt. Het is de wijze waarop zij gestalte heeft gegeven aan het verplegen van mensen met ernstig chronische psychiatrische problemen. Hoewel de zogenaamde ‘longstay’ niet echt populair was als werkplek, koos zij daar juist voor. Ze was een gedreven en eigenzinnige verpleegkundige, die het lot van deze kwetsbare groep patiënten op de agenda bleef zetten. Eerst als verpleegkundige en later vanuit een leidinggevende functie. Zij zette zich met hart en ziel in voor ‘de verwenzorg’, waarvan zij na haar pensioen haar levenswerk maakte. Verwenzorg werd een begrip in de gezondheidszorg en opgenomen in de Dikke van Dale: “patiëntenzorg …. door het schenken van persoonlijke aandacht.” Joke ontwikkelde Verwenzorg tot een sociaal ondernemerschap: je inzetten voor anderen zonder winstoogmerk. Haar loopbaan is te lezen als een beknopte geschiedenis van de psychiatrie. Brabantse boerendochter Joke werd op 10 oktober 1944 in het Brabantse dorp Mariahout geboren. Mariahout behoort momenteel tot de gemeente Laarbeek en ligt in de buurt van Helmond. Joke was de jongste van zes kinderen in een katholiek boerengezin. Het was een warm gezin en anderen helpen hoorde er als vanzelfsprekend bij. Vooral haar moeder stond bekend als een vrouw die oog had voor anderen. Ze stond klaar voor haar gezin, familie en dorpsgenoten en gaf kooklessen aan de vrouwen van de boerinnenbond. Dat gebeurde thuis in hun keuken en de kinderen Leenders zaten dan op de trap om te luisteren wat daar allemaal gebeurde en besproken werd. Jokes moeder gaf kleur aan hun leven en wist van niks iets te maken. De kinderen zagen er altijd mooi uit; Joke en haar zus hadden de grootste strikken in hun haar van de meisjes in hun klas. Joke ging als enige van het gezin na de lagere school naar de MULO. Haar vier oudere broers en zus zijn volgens Joke ‘allemaal goed terecht gekomen’. De nonnen van de lagere school zagen wel wat in Joke; zij zou een ‘goeie verpleegster’ zijn. Als je wilde doorleren dan werd je onderwijzeres of verpleegster. Zo was dat in die tijd. De lagere school in Mariahout viel onder dezelfde religieuze congregatie – de Zusters van Barmhartigheid van Ronse- als de psychiatrische instellingen Voorburg en Reinier van Arkel in Vught. Op 27 februari 1961 ging Joke op de fiets van Mariahout naar Vught om te solliciteren voor de opleiding tot verpleegkundige B. Twee dagen later kon ze beginnen als leerling-verpleegkundige. Jaren later toen ze leidinggevende in diezelfde instelling was, vond ze in haar dossier het rapport van haar medische keuring en het psychologische testrapport. Met grote letters stond op het dossier: Een goei boerendochter. Aannemen! Geïsoleerd gesticht Joke begon als 16-jarige om ‘praktijk op te doen’ in St. Jozef, het klasse-paviljoen voor tachtig dames in Huize Voorburg te Vught. Ze woonde er gedurende haar leerlingentijd intern. Voorburg was onderdeel van een groot katholiek psychiatrisch ziekenhuis met een vrouwen- en een mannenafdeling, dat door religieuzen werd geleid. Rond 1960 verkeerde de psychiatrie in een groot isolement. Het publiek was nauwelijks geïnteresseerd in wat er achter de hoge hekken van een ‘gesticht’ gebeurde. In deze ’gestichten’ werden mensen die niet functioneerden in de maatschappij, opgeborgen. In oktober 1961 begon Joke met de theorie van haar psychiatrische verpleegopleiding en wel met een les van psychiater Goos Zwanikken. Gehuld in gesteven witte jas begon hij zijn eerste les met een plechtige toespraak: “Zusters. Wie voor zichzelf komt, kan beter nú vertrekken.” Een paar weken later zette hij een volle vissenkom neer in de klas. Met de opdracht om een gedetailleerd schriftelijk verslag te maken over het uiterlijk en gedrag van die vissen. Zo gedetailleerd moesten de leerling-verpleegkundigen daarna ook patiënten leren observeren. Toen Joke een half jaar later terechtkwam op Martha, het derde klasse paviljoen voor honderdtwintig vrouwen, bleek hoe lastig “succesvol observeren” daar was. Die vrouwen droegen allemaal dezelfde, veel te wijde en vormeloze gestichtsjurken. Ze werden slechts ééns per week gebaad. Ze sliepen allemaal op één grote slaapzaal en hadden nauwelijks enige privacy. De staf verkeerde daardoor in de waan dat ze hen onder controle hadden. Totdat één van de vrouwen op een dag, toen zij op de po ging, zomaar ineens een tweeling baarde, zonder dat zijzelf of iemand van de staf ooit enig teken van zwangerschap had opgemerkt. Deze gebeurtenis veroorzaakte een enorme schok. Vanaf dat moment besefte Joke voorgoed hoe belangrijk het is aandacht te schenken aan kleding en uiterlijk van alle patiënten, aan ieders privacy en om regelmatig met iedereen te praten over wat er in hen omging. Maar niet alleen dat. Het was Joke een doorn in het oog dat er nooit iets leuks te doen was voor de patiënten en dat hun eten zeer eentonig was. “Een slappe hap’”. Ze zocht wegen om het leven van deze mensen aangenamer te maken. Ze bracht een keer een tas vol kersen van de boomgaard bij hen thuis mee. De patiënten smulden ervan. Deze spontane actie leverde haar een reprimande op van de hoofdzuster. ‘De patiënten zouden zich hebben kunnen verslikken in de pitten.” Therapeutische gemeenschap In de jaren zestig ontstond in verschillende landen binnen de psychiatrie de beweging van de antipsychiatrie. De psychiaters Laing, Cooper en Szasz gooiden heel wat heilige huisjes om. Hun ideeën verspreidden zich snel: het boek Wie is van hout? van de Nederlandse anti-psychiater Jan Foudraine beleefde in één jaar tijds 20 drukken. Deze anti-psychiaters keerden zich tegen het medisch-somatisch behandelmodel, omdat dit maatschappelijke factoren buiten beeld hield. Ze zagen het ‘gesticht’ als een plek die mensen zieker maakte en vooral als een instrument van sociale controle van de machthebbers. In navolging van deze veranderingen startte psychiater Zwanikken met een groep verpleegkundigen (géén religieuzen) met het nieuwe idee van een therapeutische gemeenschap op de afdeling Martha. Joke hoorde bij die groep. De afdeling werd opengegooid en van de patiënten werd verwacht dat zij meer zelf gingen doen en zo hun eigen leven gingen leiden. In eerste instantie leidde deze nieuwe aanpak tot veel spanningen met de directie, maar nadat Zwanikken in 1974 geneesheer-directeur werd, veranderde er veel. De verhoudingen en structuren werden democratischer en inhoudelijk koos men voor het systeem- en gezinsdenken. De omgeving van de patiënten werd zoveel mogelijk betrokken bij de behandeling. Zwanikken hield grote ‘Patiënt Staff Meetings’. Hij riep de honderdtwintig vrouwen bijeen en zette de verpleegsters ertussen om alle reacties in goede banen te leiden. Hij stelde concrete onderwerpen aan de orde: “Wilt u graag zelf een mes kunnen pakken om uw brood te snijden? Kunnen we nieuwe stoelen kopen en blijven die heel?” De patiënten vonden dit prachtig. Natúúrlijk wilden ze allemaal graag gewoon een mes kunnen pakken. Dat waren ze thuis ook gewend. Nieuwe stoelen wilden ze ook en ze zouden er niet mee gooien. Joke vertelt, dat vooral de verpleegsters moesten leren dat psychiatrische patiënten best met een mes of met mooi meubilair konden omgaan. Tot dan toe hadden zij ’s avonds opdracht gekregen om het aanwezige bestek na te tellen. Patiënten werden bekeken als gevaarlijke wezens. Gelukkig leerden ze snel op een andere manier naar hen te kijken, een proces waarbij ze begeleiding kregen. Zwanikken had het boek De therapeutische gemeenschap van Maxwell Jones vertaald en riep alle verpleegsters bijeen om over die tekst te praten. Gedreven en eigenzinnig Achteraf beseft Joke dat zij behoort tot een generatie die in een goede tijd is opgeleid. De aandacht voor de kennis over psychiatrische ziekten en behandelmethoden groeide per dag; zo ook de opleidingen en praktijkbegeleiding. Na 1968 werden alle afdelingen steeds kleiner. Joke werkte in het begin nog veel samen met religieuze verzorgers en verpleegkundigen, maar die groep vergrijsde en er was geen aanwas. Zo ontstond een groot tekort aan verpleegkundigen in de gezondheidszorg. De aandacht voor de noodzaak van goed opgeleid personeel op de werkvloer groeide. Zwanikken nodigde therapeuten van naam en faam uit om op Voorburg les te komen geven, ook aan de verpleegkundigen op de afdeling. Van beroemdheden als Virginia Satir, Laqueur, Bach en Ross Speck heeft Joke als verpleegster met plezier colleges bijgewoond. Ze zegt daarover: “Ik had mazzel dat ik opviel doordat ik goed kon leren. Ik heb hard gewerkt, maar ook veel geluk gehad in mijn carrière.” Na het behalen van haar diploma Verpleging B moest Joke zoals alle gediplomeerden vertrekken en plek maken voor nieuwe leerling-verpleegkundigen. Joke kon een aanstelling krijgen in Veghel in het algemene ziekenhuis. Daar volgde ze aanvullend de opleiding Verpleging A met kinderaantekening. Op 26-jarige leeftijd werd ze in het ziekenhuis in Helmond hoofd van de eerste PAAZ (Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis) in heel Nederland. Een nieuwe vorm van zorg, waar Joke pionierswerk verrichtte. Zij was een kind van haar tijd, iemand die deel was van grote veranderingsprocessen en daar ook zelf mee vorm aan gaf. In de PAAZ in Helmond wilde Joke geen klinische sfeer. Het moest een gewone huiskamer zijn en de verpleegkundigen droegen geen uniformen. Dat was beter voor het therapeutische klimaat. Haar vernieuwende werk werd opgemerkt door haar oude werkgever. In de jaren zeventig haalde Voorburg haar terug en werd ze verpleegkundig hoofd van de hele damesafdeling. Daar woonden duizend vrouwelijke patiënten en er werkten 220 personeelsleden. Joke was amper 30 jaar oud. Samen met psychiater Zwanikken hervormde ze vanaf 1974 de zorgvoorzieningen onder meer door bewoners te huisvesten in zogeheten ‘sociowoningen’ buiten het instellingsterrein. Dit paste in de ontwikkeling van vermaatschappelijking van de geestelijke gezondheidszorg. Normaliseren van het dagelijks leven De veranderingen en professionalisering binnen de psychiatrie gingen door. Men begon met dagbehandeling, psychiatrische poliklinieken, crisisinterventie, geriatrie en kinder- en jeugdpsychiatrie. De structuurnota van staatssecretaris Hendriks in 1974 gaf hoge prioriteit aan regionalisatie. Dat had gevolgen voor de organisatie van de psychiatrie ook in de regio-Hertogenbosch. In 1991 werden Voorburg (Vught) en Reinier van Arkel (’s-Hertogenbosch) met al hun dependances samengevoegd tot de Stichting Reinier van Arkel. De diverse directies werden steeds meer bemenst door professionele managers. Joke zag de afstand tussen werkvloer en management groeien. Ze realiseerde zich dat verpleegkundigen pas gezien en geprezen werden voor hun werk als zij zélf onder woorden brachten wát ze deden in patiëntcontacten. Ze konden aan de patiënten en/of aan hun familieleden in gewone taal uitleggen wat ze precies deden. Joke deed dit consequent in haar Brabants dialect, want dan begrepen mensen tenminste waar het over ging. Ze had maling aan de zogenaamde ‘correcte zorgtaal’; ze wilde niet praten over ’patiënten als klanten of burgers’ of over ‘eigen regie’. ‘Mijn mensen zitten hier niet voor hun zweetvoeten” zei ze vaker of ‘als ze dat allemaal kunnen, sluit ik morgen de afdelingen, want dan hebben ze geen gekkenhuis nodig’. De bewoners noemde ze liefkozend ‘gekskes’. Een woord waarmee ze choqueerde en verwarring opriep. “Zoiets zei je toch niet. Zeker Joke toch niet, die zich zo inzette voor de bewoners.” Joke woonde op het terrein van Voorburg en kwam elke dag op alle afdelingen. Ze kende iedereen bij naam, alle personeelsleden en alle bewoners. Daardoor merkte ze snel als er iets niet goed liep. Aan vergaderen over problemen had ze een broertje dood, dat duurde te lang. Een half woord was voor haar meestal genoeg om te weten wat de kern van het probleem was en hoe dat aangepakt moest worden. Joke zocht voortdurend manieren om het leven van de bewoners én de verpleegkundigen aangenamer te maken door leuke dingen te doen. Ze streed voor het normaliseren van het dagelijkse leven en daar hoorde leuke dingen bij. Als ze zaken onrechtvaardig vond, kaartte ze dit aan. Zo legde ze aan de directie de vraag voor: ”Waarom krijgen medewerkers een kerstpakket en de bewoners niet? “Die kerstpakketten kwamen er vervolgens. Ze stond aan de wieg van de eerste VAR (Verpleegkundigen Advies Raad) in Nederland. Ze vond het belangrijk dat verpleegkundigen een positie hadden om zich met het instellingsbeleid te bemoeien. Officier in de Orde van Oranje-Nassau Joke woonde lange tijd op het terrein van Voorburg, maar ondernam veel en had plezier in het leven. “We hebben zoveel gelachen in die tijd.” Met collega’s liftte ze naar het concert van de Beatles in Rotterdam en met haar kleine Volkswagen reed ze op de bonnefooi met vriendinnen naar Parijs. Ze was nieuwsgierig en wilde altijd nieuwe dingen leren. Zo bezocht ze meerdere keren het internationale congres voor verpleegkundigen in Heidelberg. Ze ontving samen met Goos Zwanikken internationale kopstukken in de psychiatrie, leidde hen rond in Nederland en België en werd voor een tegenbezoek uitgenodigd in Amerika. In 2002 trouwde Joke op latere leeftijd met Goos Zwanikken, haar vroegere opleider en baas, die inmiddels weduwnaar was geworden. Zij kreeg er een hele familie bij. Goos en zijn vrouw hadden 6 kinderen en inmiddels een schare kleinkinderen en achterkleinkinderen. Op haar 62ste verjaardag ging Joke in de OBU (vervroegd pensioen). Op 26 oktober 2006 bood de Reinier van Arkel Groep haar een afscheidsreceptie aan na een symposium georganiseerd door de Verpleegkundige Adviesraad (VAR). Tijdens het symposium ‘Passie in de zorg’ werd Joke Leenders door burgemeester Rombouts van Den Bosch bevorderd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Tijdens de afscheidsreceptie kreeg ze een prachtig Liber Amicorum aangeboden. In dit Liber Amicorum is de laudatio opgenomen, die Paul Schnabel uitsprak bij de uitreiking van de Ereprijs 2006 van het Fonds Psychische Gezondheid. “Ge snapt ut of ge snapt ut niet!” Na haar pensionering maakte Joke van Verwenzorg een dagtaak. Haar man Goos stond vierkant achter Jokes activiteiten. Jokes motto is: “Je wordt verwend om wie je bent.” Ze koos de kers als symbool voor Verwenzorg. Want Joke en kersen horen bij elkaar. De kers staat voor alles wat het leven extra smaak en kleur geeft. Een keer een biertje op een terrasje drinken. Een voetbalwedstrijd bijwonen. Een ballontocht maken. Met familie naar de Chinees. Een high tea in een chic restaurant. Kortom, al die dingen die het leven de moeite waard maken. Zij organiseerde dit soort activiteiten al jarenlang voor haar patiënten en in navolging van Jan Bastiaanse (directeur van het Landelijk Centrum Verpleging en Verzorging) noemde ze deze activiteiten voortaan Verwenzorg. Joke zegt hierover: “Iemand die verwend wordt, voelt zich bijzonder en voelt dat hij/zij er echt mag zijn.” Precies dat gevoel geven komt in de routine van alledag in grote instellingen in de knel. Joke bleef nieuwe plannen bedenken om mensen bij de Verwenzorg te betrekken. Organisaties, bedrijven en personen bleef ze achter de vodden zitten om iets bij te dragen aan de Verwenzorg. Zo kreeg ze zorgverzekeraar CZ zover om de CZ Verwenzorgprijs te installeren. Een stimulans voor organisaties om iets te doen met Verwenzorg. Een gevleugelde uitspraak van Joke in goed Brabants is: “Ge snapt ut of ge snapt ut niet”. Dat is haar strategie. Ze stapt op iedereen af, spreekt mensen persoonlijk aan en degenen die uit eigen ervaring weten wat het betekent om op professionele zorg aangewezen te zijn, die snappen het meestal. Omdat Joke zoveel organisaties en mensen bij de Verwenzorg heeft weten te betrekken is er een vorm van delen in het groot op gang gekomen. Verwenzorg is een sociaal ondernemerschap zonder winstoogmerk met een uitgebreid netwerk van ambassadeurs geworden. Sommige ambassadeurs werden Jokes persoonlijke vrienden zoals Willeke Alberti. Door verwenzorg is de samenleving een beetje leefbaarder geworden voor mensen met een chronische psychische aandoening. Het aantal mensen dat inmiddels met Verwenzorg bezig is, is immens. Vele bekende Nederlanders in beleid, bestuur, wetenschap en bedrijfsleven weet ze te enthousiasmeren om zich blijvend in te zetten voor de verwenzorg. Haar man overleed in 2017, maar Joke ging door. De universiteit van Tilburg onderzocht verwenzorg wetenschappelijk en concludeerde dat “juist de verwenzorg de kwetsbare mens als medemens heeft herontdekt. “ In februari 2021 organiseerde Reinier van Arkel Jokes 60-jarig jubileum bij de GGZ. Haar vriendin Willeke Alberti was erbij. In deze periode kwam de zesde en laatste Landelijke Monitor Ambulantisering en Hervorming Langdurige GGZ uit. De conclusie luidt dat GGZ-cliënten in kwaliteit van leven en participatie op een grote achterstand staan ten opzichte van de algemene bevolking en dat deze achterstand sinds 2015 eerder toe dan afgenomen is. Ondanks de overheidscampagne ‘Hey, het is okë’ blijven ‘Jokes mensen’ aan de kant staan. Joke zelf noemt het ‘voortdurende verwaarlozing’. Verder lezen ▫ dr. A.C.M. Kappelhof, Reinier van Arkel 1442-1992. De geschiedenis van het oudste psychiatrische ziekenhuis van Nederland. Reinier van Arkel. 1992. ▫ Rob Bruntink, in samenwerking met Joke Zwanikken-Leenders, Verwenzorg, gewoon doen! Elsevier gezondheidszorg. 2004. ▫ True Colours Nederland, Daar word ik blij van. Utrecht. 2007. ▫ Piet-Hein Zwanikken, Cecile aan de Stegge, Grace Herrmann. Biblo van Gerwen, Een passie voor verplegen. Liber Amicorum voor Joke Zwanikken-Leenders.’s-Hertogenbosch. 2006. ▫ CZ Fonds, Wat klein begon … 10 jaar CZ Verwenzorg. Tilburg. 2014. ▫ Annelies van Heijst, Petri Embregts, Maaike Hermsen, Esther Kuis, Madeleine Timmermans, Verwenzorg in het bijzonder. Btz vorm en regie. 2016. ▫ Hans Kroon, Aafje Knispel, Lex Hulsbosch, Aniek de Lange, Landelijke Monitor Ambulantisering en Hervorming Langdurige GGZ, Trimbos Instituut, 2021. |