1969 Aktiekomitee Pro Gastarbeiders en Nelly Soetens De nieuwe sociale kwestie |
|
Na de onafhankelijkheid van Nederlands-Indië kwamen tot begin jaren ‘60 circa 400.000 Indische Nederlanders voorgoed naar Nederland. De komst van ruim twaalfduizend Molukkers (1951) werd – ook door hen zelf – als tijdelijk gezien. Veel problemen leverde dat aanvankelijk niet op. Met dezelfde vanzelfsprekendheid werden de eerste ‘gastarbeiders’ onthaald. Afkomstig uit Italië, Griekenland, Portugal en Spanje, later ook uit Joegoslavië, Turkije, Marokko, Tunesië en de Kaapverdische eilanden gingen zij het laaggeschoolde werk doen in mijnen, fabrieken, havens, tuinbouw-, schoonmaak- en andere bedrijven. Zij werden in houten barakken gehuisvest, of in pensions. Vier, zes of acht, zelfs twaalf personen op één kamer was geen uitzondering. Ook de werkomstandigheden waren negentiende-eeuws: lage lonen, geen of slechte contracten. Taalonderwijs werd niet aangeboden, laat staan verplicht. De overheid beschouwde integratie als ongewenst; zij waren immers tijdelijk in Nederland. Nu, veertig jaar later, wonen ruim 700.000 mensen van Turkse en Marokkaanse afkomst in Nederland. Nederlandse vrijwilligers ondersteunden de acties voor lotsverbetering van de nieuwkomers. Een van de eersten was de lerares en tolk/vertaalster Spaans Nelly Soetens. In 1969 richtte zij in Rotterdam het Aktiekomitee Pro Gastarbeiders (AKPG) op. Het AKPG bracht wantoestanden in de pensions in de publiciteit en eiste van huisbazen en gemeente verbetering. Het AKPG gaf in 1970 als eerste onderwijs in de Nederlandse taal aan buitenlandse arbeiders. Naast de acties en het onderwijs was er een drukbezocht spreekuur. Soetens signaleerde in diverse bundels met levensverhalen van gastarbeiders problemen die pas veel later breed werden onderkend, zoals de botsing tussen culturen, gedwongen huwelijken en wat we veel later loverboy-praktijken zijn gaan noemen. In de jaren zeventig kwamen vele Surinamers en ook vluchtelingen uit Chili, Vietnam en Sri Lanka naar Nederland. Nog meer vluchtelingen en asielzoekers zochten in de jaren tachtig en negentig in Nederland een toevlucht. Het idee van terugkeer bleef nog lang het officiële uitgangspunt van de overheid, maar die terugkeer vond niet plaats. Integendeel, in het kader van gezinshereniging kwamen vrouwen en kinderen naar Nederland. In 1983 stippelde de regering een beleid uit voor integratie van de minderheden. Sinds dat jaar slingert het overheidsbeleid en het publieke debat heen en weer tussen integratie met erkenning van eigen cultuur of juist zoveel mogelijk aanpassen aan de Nederlandse cultuur. In de jaren negentig werd steeds vaker gewezen op hardnekkige problemen zoals het niet beheersen van het Nederlands, langdurige werkloosheid, schooluitval, criminaliteit bij groepen allochtone jongeren. Geleidelijk werden meer eisen gesteld, zoals het verplicht leren van de Nederlandse taal. In 1998 werd de Wet inburgering nieuwkomers (Win) ingevoerd. De publicist Paul Scheffer opende in 2000 met zijn artikel ‘Het multiculturele drama’ een nationaal debat: ‘Zo energiek als Nederland “de sociale kwestie” van weleer te lijf ging, zo gelaten wordt nu gereageerd op het achterblijven van hele generaties allochtonen en op de vorming van een etnische onderklasse.’ Na de aanslag op de Twin Towers (11 september 2001) kreeg de islam in dit debat een prominente plaats, wat nog versterkt werd door de uitlatingen van Pim Fortuyn in de verkiezingscampagnes van 2001 en 2002 en de moord op Theo van Gogh (2 november 2004). De eisen aan nieuwkomers werden sindsdien verschillende keren aangescherpt.
Publicatiedatum: 01-09-2008
Datum laatste wijziging :16-10-2018 Auteur(s): Maarten van der Linde (1948-2020), |
|