1984 Strijd om de identiteit Beschermd wonen wordt ondergebracht in de geestelijke gezondheidszorg |
|
Behoren begeleid en beschermd wonen nu tot de maatschappelijke dienstverlening of tot de geestelijke gezondheidszorg? Die vraag is nog steeds niet eenduidig beantwoord en leidt vanaf het begin van het beschermd wonen tot stevige discussies. Het betekent in 1985 bijna het eind van de landelijke vereniging en is tot op de dag van vandaag een actuele vraag. Definitief regeringsstandpunt Eind 1984 komt de regering met het Definitieve Regeringsstandpunt over beschermende woonvormen. Daarin bepaalt de overheid dat de beschermende woonvormen onderdeel gaan uitmaken van de gezondheidszorg en voorrang moeten geven mensen die kunnen worden overgeplaatst uit een algemeen psychiatrisch ziekenhuis. De bestaande voorzieningen moeten samengaan in Regionale Instellingen voor Beschermd Wonen (RIBW) die gefinancierd gaan worden uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en daarmee onderdeel worden van de gezondheidszorg. Begin 1985 komt de Nederlandse Vereniging van Bescherende Woonvormen (NVBW) bijeen om het regeringsstandpunt te bespreken. Met name de kleinere organisaties kijken met gemengde gevoelens naar de vorming van RIBW’s, omdat zij daarmee hun zelfstandigheid zullen verliezen. Ongemeen felle discussie Maar de gemoederen lopen pas echt hoog op als het gaat om de exclusieve oriëntatie op de gezondheidszorg en keuze voor de AWBZ. Woordvoerder van de tegenstanders is Geer Verzijde, directeur van de Vereniging Dr. Schroeder van der Kolk in Den Haag, een organisatie die tal van maatschappelijke voorzieningen beheert, waaronder woonvormen, dagopvang en werkprojecten. Hij is bang dat financiering middels de AWBZ tot medicalisering zal leiden. En wat hebben beschermende woonvormen te zoeken in een sector die de groep mensen waar het over gaat decennia lang beschamend heeft verwaarloosd? Hij wil dat beschermende woonvormen toegankelijk blijven voor een brede groep van cliënten die niet voldoende in staat zijn om zelfstandig te wonen, en niet alleen voor (ex)psychiatrische patienten. Andere tegenstanders wijzen op de bezwaren vanuit de Cliëntenbeweging, die vinden dat met het onderbrengen van beschermd wonen binnen de geestelijke gezondheidszorg cliënten onnodig worden gestigmatiseerd. De belangrijkste opponent van Geer Verzijde is Fons Wijers, de voorzitter van de NVBW. Hij wijst er op dat de financiering door gemeenten (middels de Algemene Bijstandswet) onzeker blijft. Door het beschermd wonen onder te brengen in de geestelijke gezondheidszorg en te financieren uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ, tegenwoordig de Wet Langdurende Zorg) ontstaat een stabiele financiering, waarmee de RIBW’s zich verder kunnen ontwikkelen. Maar bovenal geeft de AWBZ een wettelijk recht op begeleiding en zijn cliënten niet langer afhankelijk van de willekeur van gemeenten. De discussie tijdens de bijeenkomst in 1985 leidt bijna tot een scheuring binnen de NVBW. Het zijn vooral de vertegenwoordigers van de grotere lid-instellingen, zoals de Pameijerstichting en de stichting Groenhoven, die uiteindelijk de aanwezigen ervan weten te overtuigen dat de AWBZ de beste keuze is. Onderdeel van de geestelijke gezondheidszorg Als het verzet is gestaakt worden begeleid en beschermd wonen definitief onderdeel van de geestelijke gezondheidszorg en laten de instellingen alleen nog cliënten toe met een psychiatrische achtergrond. Naast de financiering zijn ook de planning en het kwaliteitsbeleid onderhevig aan de wetten zoals die gelden binnen de gezondheidzorg. De belangrijkste samenwerkingspartners zijn de toenmalige RIAGG’s en algemeen psychiatrische ziekenhuizen. Pas na enkele jaren worden echter ook andere psychosociaal kwetsbaren weer toegelaten in beschermende woonvormen, wanneer er voor hen geen alternatief is. Maar veel medewerkers en cliënten van een aantal RIBW’s blijven vinden dat zij eigenlijk geen onderdeel van de geestelijke gezondheidszorg zouden moeten zijn. De geschiedenis blijft zich herhalen Dertig jaar later laait de discussie opnieuw op wanneer de overheid de financiering van het begeleid en beschermd wonen met ingang van 2015 wil onderbrengen in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarmee worden zij opnieuw gefinancierd door gemeenten en onderdeel van het sociaal domein. Tijdens deze discussie zijn de instellingen voor begeleid en beschermd wonen, verenigd in de RIBW-alliantie, vrijwel unaniem voorstander van de WMO. Het zou onder meer een betere samenwerking mogelijk maken met andere maatschappelijke diensten en voorzieningen die voor cliënten van belang zijn. Maar al snel blijken er belangrijke nadelen. Zo zijn er grote verschillen in de uitvoering van de WMO door gemeenten. Ook verkeren cliënten in onzekerheid, omdat gemeenten elk jaar opnieuw wordt bekeken of er nog steeds reden is voor een beschikking. Om deze en andere redenen volgt in 2021 een gedeeltelijke reparatie en gaat de financiering van een belangrijk deel van de cliënten weer over naar de Wet Langdurige Zorg (zie Wet Langdurige Zorg). Maar ook dat biedt geen eenduidige oplossing. Nu moet per client bekeken worden welke financiering aangewezen is. Instellingen hebben te maken met twee verschillende wettelijke kaders, zowel vanuit de gezondheidszorg als vanuit het sociale domein. En zo duurt de discussie tot op de dag van vandaag voort. |
|