1979 Onderwijs voor kinderen met autisme Met een rugzakje van speciaal naar passend onderwijs |
|
Kinderen met autisme volgden alle vormen van onderwijs, maar autisme werd vaak niet onderkend. Dit veranderde eind jaren zeventig, toen autisme het onderwijs bereikte. In 1979 trok Jeanette Hulsmeijers-Kerkhof, leerkracht van de ZMLK-school ’t Lemenschoer in Hengelo (Twente), aan de bel. Zij en haar collegae zagen steeds meer leerlingen met autisme verschijnen en dienden bij het ministerie van O&W een aanvraag in voor extra leerkrachten en gedragsdeskundigenuren. Het verzoek werd gehonoreerd middels een experiment met een bredere doelstelling. Dit was een eerste stap op weg naar de Nota Autisme (1984-1985). Die nota kwam tot stand onder auspiciën van de Interdepartementale Stuurgroep Gehandicaptenbeleid (ISG) en in overleg met de Nederlandse Vereniging voor Autisme (NVA), het ministerie van Welzijn Volksgezondheid Cultuur en het ministerie van Onderwijs & Wetenschap. De nota voorzag in extra hulp en begeleiding van kinderen met autisme en hun gezinnen (hometraining) door de RIAGG’s (Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg) en maakte het mogelijk dat er op een beperkt aantal concentratiescholen voor speciaal onderwijs extra leerkrachten voor leerlingen met autisme aangesteld konden worden. Zij kregen scholing op het gebied van autisme en werden verspreid over verschillende scholen voor speciaal onderwijs met de opdracht ook andere scholen te begeleiden. “Daarvan is weinig terecht gekomen”, meldde beleidsmedewerker Rik Post van de NVA in 1999. “Deze scholen hebben het zo druk met hun eigen leerlingen dat ze daar nauwelijks aan toe komen”. Een vergelijkbare conclusie werd getrokken door Sarr Expertisecentrum Autisme Rotterdam. “Op andere scholen in het speciaal onderwijs waar men uit eigen middelen `auti-leerkrachten’ heeft opgeleid en soms ook speciale `auti-klasjes’ heeft geformeerd, is het zo dringen, dat nieuwe leerlingen op de wachtlijst moeten” (NRC 3 juli 1999).
Onderwijsminister Maria van der Hoeven zette een andere koers in. Vanaf 2004 werd het speciaal onderwijs in vier clusters verdeeld. De indeling was gebaseerd op stoornis/probleem. Leerlingen met autisme bevonden zich binnen alle clusters, afhankelijk van hun hulpvraag, maar verreweg de meesten zaten in cluster 4 (kinderen met psychische stoornissen en gedragsproblemen). Daarnaast konden zorgleerlingen, onder wie kinderen met autisme, in het reguliere onderwijs een ’rugzakje’ (leerlinggebondenfinanciering) aanvragen. De invoering van het ‘rugzakje’ moest ervoor zorgen dat er meer kinderen in het reguliere onderwijs konden blijven. Maar de vraag naar zorg voor leerlingen met autisme bleef toenemen en leidde tot de oprichting van het Landelijk Netwerk Autisme. Ondanks hun inzet en ondersteuning nam het aantal probleemleerlingen met autisme niet af en tegelijkertijd nam de financiële druk toe.
Na tien jaar werken met clusters brak er met de Wet Passend Onderwijs (2014) weer een nieuwe fase aan. Alle zorgleerlingen dienden een passend onderwijsaanbod in het reguliere onderwijs en in beperkte mate binnen het speciaal onderwijs te krijgen. Dus geen thuiszitters meer! In de praktijk viel dat tegen. Onder de thuiszitters waren veel kinderen met autisme. De werkgroep ‘Vanuit autisme bekeken’ heeft hierop actie ondernomen, waaronder de fraaie poster waarin wordt aangegeven hoe passend onderwijs er voor leerlingen met autisme uit moet zien. Op 2 juli 2018 vroeg én kreeg ‘Vanuit autisme bekeken’ aandacht voor thuiszitters met autisme met een indrukwekkende schriftenzee van 4.000 lege schriften voor de ingang van de Tweede Kamer in Den Haag: een leeg schrift voor ieder kind met autisme dat niet naar school gaat. Een bijbehorend manifest werd aangeboden aan Arie Slob, Minister van Onderwijs.
Publicatiedatum: 30-05-2017
Datum laatste wijziging :02-05-2020 |
|