Deze canon is mogelijk gemaakt door de volgende maatschappelijke aandeelhouders:
Verwante vensters
1960Education permanente Vernieuwende impulsen voor een oude wijsheid
Aan de aloude volkswijsheid “Je bent nooit te oud om te leren” is in de achttiende eeuw het besef gekoppeld dat onderwijs en vorming voor volwassenen een noodzaak zijn. Zo verklaarde Condorcet (1792) dat zondagscholen moesten worden opgericht om volwassenen vertrouwd te maken met “het ganse spectrum van de menselijke kennis en kunde”. En Grundtvig schreef (1844): “We hebben nood aan een volkshogeschool waar zowel de plattelandsmensen als de burgers de kennis opdoen en de begeleiding krijgen, voor het nut en voor het plezier, en dat niet enkel voor hun levensonderhoud, maar ook vooral voor hun rol als burger.”
Deze gedachten werden wereldwijd gelanceerd op de noemer van de “éducation permanente” (EP) door de tweede UNESCO-conferentie over de volwasseneneducatie (Montreal, 1960). Die proclameerde: “Overal ter wereld dienen de verschillende vormen van buitenschoolse en volwassenenvorming beschouwd te worden als een integraal deel van het educatieve bestel, opdat mannen en vrouwen gedurende heel hun leven de mogelijkheden hebben voor hun vorming en ontwikkeling”. Dit beleidsprincipe is in Vlaanderen vanaf ongeveer 1960 aangegrepen door de staatsecretarissen voor cultuur en de cultuurministers voor de uitbouw van de volksopvoeding en het volksontwikkelingswerk. Daartoe werden diverse erkennings- en subsidiëringscategorieën uitgewerkt om aan dat werk een gewaardeerde plaats te geven. Ook al was - en is vandaag - de educatieve functie van deze ontwikkelingsorganisaties niet hun énige functie.
Vanaf ongeveer 1980 breekt het besef door dat diverse uitdagingen (globalisering en economische competitiviteit, individualisering en nood aan sociale cohesie, ecologische problemen, een groeiende kennis- en diensteneconomie, aanhoudende problemen van ongeletterdheid, de nood om met nieuwe informatie- en communicatietechnologieën te kunnen omgaan) “dwingen” om continu en levenslang te leren. (LLL). Vandaar dat met een “Internationaal jaar van het Levenslang leren” (1996) onder impuls van de Europese Unie een vernieuwd appèl wordt gelanceerd. Het leren in alle levensdomeinen en maatschappelijke sectoren, evenals de rol en verantwoordelijkheid van het individu, worden daarbij beklemtoond. Aansluitend worden in het CONBEL-onderzoek 82 voorstellen voor een samenhangend en doortastend Vlaams beleid geformuleerd. De voorgestelde en gangbaar geworden definitie luidt: “Levenslang leren is een proces, waarbij zowel personen als organisaties, in alle contexten van hun functioneren de nodige kennis en competenties verwerven om hun professionele, economische, sociale en culturele taken in een snel veranderende samenleving beter aan te kunnen en zich daarbij kritisch, zingevend en verantwoordelijk te kunnen opstellen.”
Aan de vooravond van de 21ste eeuw vinden we in de praktijk diverse sporen van een LLL-beleid terug waarin het sociaal-cultureel werk betrokken is. Zie o.m. de initiatieven als Plaatselijke Educatieve Samenwerking, Regionaal Educatief Overleg, EDUFORA, de Dienst Informatie Vorming en Afstemming, het (Strategisch) Plan Geletterdheid. Er werden websites opgezet om het educatieve aanbod van de sociaal-culturele sector beter te ontsluiten. In het decreet over het sociaal-cultureel volwassenenwerk van 2003 werd de eigenheid van dat werk omschreven aan de hand van het concept “sociaal-culturele methodiek”, waarin niet-formele educatie als één van de vier functies aan bod komt. In het nieuwe decreet van 2017 is deze link naar levenslang leren – zonder uitleg - vervangen door de “leerfunctie” opgevat als: ’het doelgericht opzetten van leeromgevingen die het leren door individuen, groepen of gemeenschappen mogelijk maken en bevorderen’. De Memorie van toelichting (p. 33) “preciseert” dit als volgt: ’Een leeromgeving is opgevat als het totaal aan middelen, strategieën, personen en faciliteiten dat de lerende in staat stelt om te leren. De lerende leert door middel van interactie met die leeromgeving.’ (p. 33) Het valt daarbij op dat noch de leerthema’s en -gebieden, noch de verwachte leeropbrengsten decretaal worden omschreven en dat een relatie tussen de beoogde opzettelijk gecreëerde leeromgevingen en de - overigens rijke - informele leermogelijkheden in de vier overige functies niet (expliciet) wordt gelegd. Het wordt aan de organisaties overgelaten om zelf “kwaliteitsvol en zinvol leerprocessen en leerresultaten in beeld” te brengen. (Memorie van toelichting, p. 55) Mede gelet op de “functiekeuze” die organisaties in de sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk voortaan hebben om twee of meer functies op te nemen om voor erkenning en subsidiëring in aanmerking te komen, wordt het voor de komende jaren de vraag in welke mate de leerfunctie door de sector effectief zal opgenomen worden.
Deze nu nog niet te beantwoorden vraag gaat gepaard met enige ongerustheid die voortspruit uit de ruimere beleidscontext en het dominante beleidsdiscours inzake levenslang leren. De stroom van verklaringen door internationale organisaties (OESO, UNESCO, Europese Unie) en door de Vlaamse overheid en de sociale partners, om het "lifelong and lifewide learning" tot de sleutel van een proactief sociaaleconomisch en sociaal-cultureel beleid te maken, leggen de klemtoon op arbeidsmarkgerichte educatie. Bij ons is dat bijvoorbeeld terug te vinden het in "het Pact van Vilvoorde" (2000), in het Actieplan van de Vlaamse regering "Een leven lang leren in goede banen" (07.07.2000), in "Vlaanderen in actie" (2010), in het laatste Vlaamse Regeerakkoord "Vertrouwen, verbinden, vooruitgaan" 2014-2019 en in de "Visie 2050": een langetermijnstrategie voor Vlaanderen” (2016) waarbij de Startnota transitieprioriteit Levenslang leren en de dynamische levensloopbaan (2017) tot een (ver)nieuw(end) beleid moet helpen leiden. Of de stemmen die voor een bredere, holistische visie van “learning to know, learning to do, learning to live together and learning to be” pleiten voldoende gehoord zullen worden is in tijden van economisch marktdenken onzeker.
Het ontbreekt niet aan goed geplaatste pleitbezorgers zoals bv. Socius met een project van visieontwikkeling met de sector (2005) waarin de emancipatorische rol en de op ervaringsleren en op samen leren gebaseerde bijdrage aan de samenleving en aan de menselijke ontplooiing van het sociaal-cultureel volwassenenwerk wordt geprofileerd, de Strategische Denkgroep van de Vlaamse Onderwijsraad met Blijven leren: de Toekomst (2014) en de European Association for the Education of Adults met het Manifest over volwasseneneducatie in de 21ste eeuw. Kenmerkend voor al deze pleidooien is dat meerdere bestaansdimensies en levenssferen, naast de uitdagingen van het werknemers- en ondernemerschap, in het vizier worden genomen. Dat zijn: sociale participatie, actief burgerschap, sociale cohesie, solidariteit en rechtvaardigheid, vrede, ecologie en duurzaamheid, zingeving en een levensloopperspectief dat zich al van voor de arbeidsloopbaan en lang na het beroepsleven uitstrekt, multiculturaliteit en intergenerationaliteit in het samenleven.
Samenvattend wordt daarom vaak aan levenslang leren, levensbreed leren toegevoegd. Dat dit moet gebeuren is een teken aan de wand. Maar dat bijvoorbeeld in de EU het Grundtvig-programma voor de non-formele c.q. sociaal-culturele educatie is afgevoerd en in Vlaanderen bijvoorbeeld OSCAR - een webtool om de competenties die men opbouwde in onder meer het jeugdwerk en het sociaal-cultureel volwassenenwerk in kaart te brengen - niet kan voortgezet worden, zijn tekenen op het terrein. “Lifelong learning is to be continued.”
Tekst van prof.em.dr. Herman Baert
Publicatiedatum: 12-03-2013
Datum laatste wijziging :16-04-2018
Auteur(s): Herman Baert,