Deze canon is mogelijk gemaakt door de volgende maatschappelijke aandeelhouders:
Verwante vensters
1974Vrij en Vrolijk Slechte zorg en omslag in het welzijnslandschap
Iedere sector heeft zo zijn schandalen. Het meest beklijvende, voor wat het Vlaamse welzijnswerk betreft, is wellicht dit van ‘Vrij en Vrolijk’. De acties nadien brachten een noodzakelijke omslag in de bijzondere jeugdzorg teweeg.
In 1971 werd voor het eerst het wanbeleid in het Medisch Pedagogisch Instituut Vrij en Vrolijk te Brasschaat gesignaleerd. Directeur Merecy, de familie Quadens en vooral prof. dr. M. Wens (pedagoge van de Rijksuniversiteit Gent en afgevaardigde-beheerder) werden rechtstreeks aangeklaagd. Ze werden beschuldigd van nalatigheid, wanbeleid en onverantwoord gedrag t.a.v. de gasten. Hun excuus was dat er een schromelijk gebrek was aan subsidies. En: “dit is een gerichte aanval op de enige vrijzinnige instelling van dit soort”.
Er werden marsen georganiseerd (1972) en er ontstond een actiegroep mee gedragen door twee insiders: Kris Coenegrachts en Laurent Burssens. Dit Aktiekomitee V&V werd een krachtig verzetsinstrument, dat via Ludo Fret zijn weg vond naar de Antwerpse volkshogeschool Elcker-Ik.
In een tweede fase werden acties verscherpt en verbreed. De ‘Werkgroep Bijzondere Jeugdzorg’ (WBJ), kreeg daarbij sturing van Jos Goossens en Ludo Serrien.
Men werkte een ronduit schrijnend dossier uit: “Vrij & Vrolijk: symptoom van een zieke jeugdzorg” (1974). Het is een gedetailleerde doorlichting en een aanklacht tegen de instelling die opgevoerd wordt als het prototype van het zieke jeugdzorgbeleid. Wantoestanden als verwaarlozing van kinderen, gesjoemel met geldstromen, nepotisme vanuit de directie enz. worden aan de kaak gesteld.
In hetzelfde jaar werd ook de film ‘Kindergevangenis’ uitgebracht. Een Franstalige groep ‘Enfant 1975’ startte.
De WBJ stelde zich verder ook burgerlijke partij, als vertegenwoordiger van ex-cliënten en opvoeders, toen in 1975 een proces tegen Vrij en Vrolijk werd aangespannen.
De WBJ ging structureler werken en kreeg weerklank. Ze richtten zich op de organisatie van opvoeders. Dit zou leiden tot het verenigen van ‘werkers uit de zachte sector’ binnen de Landelijke Bediendencentrale. Een move die, achteraf bekeken, de voorloper zou betekenen van de Witte Woede-beweging (1989).
Daarnaast hielden ze een scherp oog op mogelijke wantoestanden in instellingen van bijzondere jeugdzorg, gebaseerd op een regionale organisatie. Van daaruit kwam ook stof voor een nieuw denken over de ondersteuning van geplaatste jongeren en jongeren in problematische opvoedingssituaties.
De werkgroep richtte zich ook op het probleem van de Kinderrechten, verzet aantekenend tegen de voorstellen van de toenmalige minister van Justitie, Jean Gol. Minister Gol wou dan wel geen écht jeugdsanctierecht aanzetten, maar sloeg wel de weg in naar een wetgeving met repressieve ondertoon. Jos Goossens voerde samen met advocaat Pieter Deloof stevig actie tegen Gols voorstellen.
In de loop van zijn ontwikkeling kreeg de Werkgroep Bijzondere Jeugdzorg ook een professioneel statuut als categoriaal opbouwwerk.
Een opvallend, maar wel illustratief detail is dit. De, bij naam genoemde, personen die zich engageerden in dit dossier, hebben zo goed als stuk voor stuk bijzondere betekenis gehad voor de ontwikkeling van het Vlaamse sociaal werk in de jaren tachtig en nadien.
Vrij en Vrolijk is het bekendste schandaal uit het Vlaamse sociaal werk, maar niet het enige. Ook in het buitenland kent het sociaal werk af en toe een schandaal. Die kunnen een sterke invloed hebben op beleid en praktijk.
Publicatiedatum: 05-09-2009
Datum laatste wijziging :16-12-2015
Auteur(s): Jan Steyaert,