1974 Overheid kiest voor regionalisering Grote impact op ontwikkeling van de RIBW’s |
|
Lange tijd bemoeit de centrale overheid zich niet of nauwelijks met de ontwikkeling van de geestelijke gezondheidszorg. Het leidt in de vorige eeuw tot een ongelijke spreiding en een concentratie van psychiatrische ziekenhuizen in de duinen en in bosrijke streken. Kostenbeheersing en regionalisering Toch zijn niet de ongelijke spreiding en concentratie van voorzieningen, maar de steeds hogere kosten reden voor de overheid om zich vanaf de late jaren zestig en vroege jaren zeventig meer met de gezondheidzorg te gaan bemoeien. De Raad voor Volksgezondheid & Samenleving ziet vanaf 1968 een sterk sturende rol van de overheid. Het overheidsbeleid richt zich sindsdien op beheersing van de kostenontwikkeling, terwijl de toegankelijkheid en kwaliteit van zorg gewaarborgd moeten blijven. De wil tot beheersing van de zorg vindt zijn meest krachtige uiting in de Structuurnota Gezondheidszorg (1974) van staatssecretaris Jo Hendriks, een ambitieus plan om de rol van de overheid te versterken. De nota pleit voor verregaande regionalisering en een meer gelijkmatige spreiding van voorzieningen over het gehele land. Het is de opmaat voor het ontstaan van bijvoorbeeld de RIAGG’s (Regionale Instellingen voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg) en de RIBW’s (Regionale Instellingen voor Beschermd Wonen). Een moeizaam traject Uitvoering van de regionalisering en een samenhangend stelsel van voorzieningen blijkt een moeizaam traject. Een voorbeeld daarvan is de wijze waarop in de zeventiger jaren toegewerkt wordt naar een regionale ordening van de ambulante hulpverlening in de GGZ. De instellingen waar het op dat moment om gaat, zijn de sociaalpsychiatrische voorzieningen voor volwassenen (later aangeduid als SPD), het bureau voor levens- en gezinsproblemen (LVG), het medisch opvoedkundige bureau (MOB), het instituut voor medische psychotherapie (IMP) en het psychoanalytisch instituut (PAI). Deze voorzieningen krijgen de opdracht per regio te fuseren tot een RIAGG. Dat verloopt moeizaam en stuit binnen de genoemde organisaties op grote weerstand. De fusievorming wordt uiteindelijk via de wijze van financiering afgedwongen. Mede door deze ervaring wordt door de overheid een andere aanpak gevolgd om de samenwerking en afstemming tussen vooral ambulante en klinische voorzieningen in een regio te verbeteren. Er wordt daarbij niet ingezet op een fusie. De samenwerking wordt gefaciliteerd via de Tijdelijke Stimuleringsregeling Regionale Instelling Geestelijke Gezondheidszorg (1982). Per regio vormen ggz-partners een Regionaal Instituut voor de Geestelijke Gezondheidszorg (RIGG), een overlegplatform van ggz-instellingen. Betekenis voor de RIBW-ontwikkeling Ook de voorzieningen die in de jaren tachtig gerekend worden tot beschermende woonvormen krijgen te maken met het regionaliseringsbeleid. In een rapport adviseert de Geneeskundige Inspectie voor de Geestelijke Volksgezondheid om als volgende stap de beschermende woonvormen te laten uitvoeren door 40 Regionale Instellingen voor Beschermende Woonvormen (zie: 1981 Het ontstaan van de RIBW’s . Het advies wordt opgevolgd en heeft een behoorlijke impact. In elke regio moeten de bestaande beschermd wonen organisaties fuseren tot een RIBW. Enkele organisaties met voorzieningen in meerdere regio’s splitsen zich op (zie:1970 Groenhoven . In regio’s waar nog geen beschermd wonen bestaat worden RIBW ’s opgericht om met beschermende woonvormen te starten (zie: 1996 Els van Hulten, Paard van Troje . In de “Nieuw Nota Geestelijke Volksgezondheid” (1984) wordt aangegeven dat de RIBW’ s moeten fungeren als alternatief voor de verblijfsafdelingen van de psychiatrische ziekenhuizen. Inzet is om vanaf 1986 jaarlijks 500 bedden in de ziekenhuizen te substitueren naar beschermd wonen. Kortom: de capaciteitsuitbreiding van de beschermende woonvormen moet leiden tot eenzelfde vermindering van de capaciteit van de psychiatrische ziekenhuizen. Prille kiemen voor regionale samenwerking De eerdergenoemde RIGG wordt beschouwd als de plek waar toenemende samenwerking plaats gaat vinden tussen ggz-partners in de regio. Daarbij is onder andere de gedachte dat dit het uitvoeren van het substitutiebeleid zou versoepelen. De RIGG’s blijken echter zwakke organisaties zonder slagkracht, die de deelnemende instellingen tot niets verplichten. Met name de substitutiegedachte betekent voor de meeste psychiatrische ziekenhuizen krimp en leidt dus tot kramp. Zowel de RIAGG als de RIBW worden gezien als concurrenten en niet als relevante samenwerkingspartners. Regionalisering leidt op dat moment in de regel nog niet tot versterkte regionale samenwerking en grotere samenhang. In 1988 wordt de subsidieregeling van de RIGG’s beëindigd en sterven deze een stille dood. In sommige regio’s hebben zij wel aan de wieg gestaan van initiatieven tot meer samenhang van zorg tussen de ggz-partners. Zo komen er regionale plaatsing- en adviescommissies voor mensen die langdurig in zorg zijn en komen er dagbestedingsvoorzieningen op gemeenschappelijk initiatief. Ook geven de RIGG’s in meerdere regio’s de aanzet tot regionale samenwerkingsprojecten en de latere fusies. Vanaf de jaren negentig fuseren uiteindelijk alle RIAGG’s met de psychiatrische ziekenhuizen tot geïntegreerde GGZ-voorzieningen. Van de 40 RIBW’s sluiten zich 13 daarbij aan en blijven de anderen zelfstandig (zie:1997 Koepelorganisatie NVBW heft zich op . |
|