1986 Pioniers Begeleid Wonen Van onafhankelijke voorziening naar kernfunctie binnen de GGZ |
|
ZWoP, een Utrechts initiatief Op 12 maart 1986 wordt in Utrecht de Stichting Zelfstandig Wonen Project – kortweg ZWoP – opgericht. Initiatiefnemer van dit project is het Utrechtse Wegloophuis. Daar verblijft een aantal (ex-)psychiatrische patiënten – door het ZWoP gebruikers genoemd - die vanuit de bestaande hulpverlening onvoldoende steun ervaren. Steven Makkink, op dat moment coördinator van het Wegloophuis, is medeoprichter van het ZWoP en herinnert zich: ‘Wij werden geïnspireerd door pioniers als Basaglia (1) We wilden net als hij de psychiatrische patiënten weer als participerende burger zien en hen steunen in hun recht op eigen huisvesting en inkomen, op zelfbeschikking en op niet-stigmatiserende hulpverlening’. Een tiental vrijwilligers, veelal studenten met een stageplaats in het kader van een sociale opleiding, biedt vanuit het ZWoP de nodige hulp en bemiddeling aan gebruikers van het Wegloophuis die (weer) zelfstandig willen gaan wonen. Eén van die vrijwilligers van het eerste uur is Wilma Boevink , die op dat moment Sociale Wetenschappen studeert en zelf een traumatisch verlopen psychiatrische opname achter de rug heeft. Grote idealen, beperkte middelen Het ZWoP wil, in de geest van de psychiatrische tegenbeweging, laagdrempelig en onafhankelijk van de bestaande geestelijke gezondheidszorg functioneren. Mede daardoor komt het project niet in aanmerking voor financiering uit landelijke middelen. Het project wordt aanvankelijk gefinancierd uit fondsen en giften. Vanaf 1988 levert de Provincie Utrecht een jaarlijkse bijdrage vanuit de post ‘intensivering vrijwilligerswerk’. Daarnaast kent het Willem Arntsz Huis, een premie van fl. 500,- toe “voor elke patiënt die met behulp van het ZWoP kan worden uitgeplaatst”. Structurele financiering blijft echter uit. Pas in 1992 worden de eerste betaalde krachten aangesteld door samenwerking met de toenmalige HC Rümke-groep, nu Altrecht. Ook de bemiddeling naar huisvesting verloopt moeizamer dan gehoopt; van de 65 personen die zich in de eerste drie jaar bij het ZWoP aanmelden is voor de helft geen geschikte woonruimte gevonden. Utrecht heeft ook in deze tijd te maken met ernstige woningnood en wooncorporaties aarzelen om voor deze doelgroep huisvesting te leveren. Daarnaast kent het ZWoP personele problemen; zowel in aantal als in kwaliteit. In de zomermaanden vertrekken de stagiaires om daarna weer met een nieuwe groep te starten. Deze bevlogen maar jonge en onervaren stagiaires krijgen regelmatig te maken met complexe situaties. Wilma Boevink,(2) onderzoeker en vanaf 1992 bestuurslid van het ZWoP, zegt daarover: ‘Dat waren lastige tijden, ik heb er echt wakker van gelegen’ . Van ongebonden naar integratie Het bestuur van het ZWoP besluit vanwege de kwetsbare positie van het project samenwerking te zoeken met de plaatselijke RIBW, Stichting Beschermende Woonvormen Utrecht (SBWU). Deze organisatie mag haar capaciteit uitbreiden en kan dankzij een substitutieregeling 12 RIBW-plaatsen omzetten in 66 plaatsen voor begeleid wonen. Voor de uitvoering ziet men in het ZWoP een ideale partner. Na ampel overleg en pittige discussies kiezen bestuur, medewerkers èn gebruikers uiteindelijk voor samenwerking met SBWU. Makkink, die als beleidsmedewerker bij SBWU in dienst treedt, kijkt anno 2024 met verbijstering op deze stap terug. ‘Achteraf was het wel erg naïef om te denken dat de SBWU zondermeer geld zou overmaken naar een zelfstandig functionerend ZWoP. In principe hadden we het liefst vrijgekomen geld ontvangen door afgebouwde beddencapaciteit. Dat was namelijk het streven van het ZWoP: een veel kleinere intramurale psychiatrie. Nu hield SBWU volledig grip op het budget en kreeg het tegelijkertijd de door het ZWoP ontwikkelde grensverleggende werksoort zomaar in de schoot geworpen’. Op 1 januari 1995 wordt het ZWoP een zelfstandige eenheid binnen de SBWU. In 1998 verdwijnt ook de benaming: ZWoP gaat voortaan door het leven als “SBWU-ambulant” Begeleid wonen wordt kerntaak RIBW In de jaren 90 ontwikkelt ook de GGZ-sector zelf initiatieven op gebied van begeleid wonen. Aanvankelijk in de vorm van nazorg aan cliënten van beschermende woonvormen die zelfstandig gaan wonen, later in de vorm van aparte projecten, ook voor mensen die van buiten de RIBW worden aangemeld. De begeleiding is praktisch van aard en gericht op ondersteuning van de cliënt bij het zelfstandig wonen, dagbesteding en maatschappelijke integratie.(3) Begeleid wonen, ook wel ambulante woonbegeleiding genoemd, wordt overigens niet louter vanuit de RIBW uitgevoerd. Ook elders binnen de GGZ en de Maatschappelijke Opvang ontstaan ambulante voorzieningen. Deze zijn vaak gericht op specifieke doelgroepen (verslaafden, mensen met autisme, dubbele diagnosis). Binnen de RIBW neemt het aandeel van ambulante woonbegeleiding, al dan niet in samenwerking met andere organisaties binnen de GGZ en daarbuiten, een steeds grotere plaats in. Sinds de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 is dat aandeel explosief gestegen. Concrete cijfers zijn moeilijk te achterhalen(4), maar volgens opgave van bracheorganisatie Valente (2019) wordt ruim 80% van alle RIBW-cliënten ambulant begeleid. Ambulantisering, panacee of probleem? Ambulantisering van de geestelijke gezondheidszorg is niet nieuw, een eeuw geleden pleitte Pameijer al voor ‘de verzorging van geestelijk abnormalen buiten psychiatrische inrichtingen’(5) . Toch is deze vorm van woonbegeleiding pas sinds enkele decennia op meer structurele schaal deel gaan uitmaken van de psychiatrische hulpverlening. Een logische ontwikkeling in de tijd waarin ook voor mensen met psychiatrische of psychosociale kwetsbaarheid de nadruk ligt op volwaardig burgerschap en maatschappelijke integratie. Hiermee wordt - eindelijk - recht gedaan aan de visie van Basaglia en andere pioniers binnen de psychiatrische tegenbeweging die de aandacht verlegden van de (psychiatrische) ziekte naar de mogelijkheden en vragen van de mens. Toch is het de vraag of hiermee van werkelijke integratie sprake is. Veel cliënten wonen weliswaar zelfstandig maar in slechte sociale omstandigheden en een dito financiële positie door hoge woonlasten en een lage uitkering. Ook ontbreekt het hen nog te vaak aan goede dagbestedingsmogelijkheden en sociale contacten. Met eenzaamheid en sociaal isolement als gevolg. De hulpverlening richt zich daarom in toenemende mate op de ontwikkeling van een maatschappelijk steunsysteem waarin naast sociaalpsychiatrische hulp ook andere vormen van dienstverlening, op gebied van huisvesting, inkomen, arbeid en scholing worden geboden. Precies wat Pameijer voor ogen stond, inderdaad. |
|