1952Ministerie van Maatschappelijk Werk Van charitas naar professionele zorg
Tijdens de oorlog verscheen in Engeland in 1942 een zeer invloedrijk rapport van de hand van William Beveridge. Het is een pleidooi voor een zorgstelsel dat gebaseerd is op collectieve verzekeringen en sociale wetgeving. Op basis daarvan zette de Nederlandse regering in 1943 de commissie-Van Rhijn aan het werk, die een Nederlands stelsel van sociale zekerheid moest uitwerken. Dat vormde de grondslag voor de naoorlogse verzorgingsstaat die in Nederland door vier kabinetten onder leiding van Willem Drees (de eerste sociaaldemocratische premier) in de steigers werd gezet. Als minister van sociale zaken had Drees in 1947 al een Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand gebracht die in 1957 werd vervangen door de AOW, het pensioen voor iedereen. Dat leverde hem de koosnaam ‘vadertje Drees’ op en Nederland de uitdrukking ‘trekken van Drees’. (Zie kader hieronder)
Maar Nederland veranderde niet alleen, Nederland bleef ook verzuild. Vooral de katholieken wantrouwden de grote invloed van sociaaldemocraten op het ministerie van Sociale Zaken. Ze vreesden dat de staat het particuliere initiatief zou wegduwen. Om die reden claimde de KVP in de kabinetsformatie van 1952 het ministerie van Sociale Zaken, wat onaanvaardbaar was voor de PvdA.
Toen de formatie daarop vast dreigde te lopen haalde KVP-leider Beel een plan van stal dat een paar jaar eerder in katholieke kringen was bedacht: een apart ministerie voor Maatschappelijke Zorg. Dat werd door Drees vervolgens behoorlijk uitgekleed, maar op 1 september 1952 trad dan eindelijk het tweede kabinet-Drees aan met Louis Beel als vice-premier, als minister van Binnenlandse Zaken en als eerste minister van Maatschappelijk Werk. Hij zou de kortstzittende welzijnsminister worden: na zeven dagen meldde hij zich bij minister-president Drees met de constatering dat zijn liefde uitging naar het ministerie van BiZa en dat hij voor het ministerie van Maatschappelijk werk zijn Brabantse partijgenoot Frans Joseph van Thiel voordroeg. Drees was not amused over deze politieke tovertruc, maar stemde er uiteindelijk mee in.
Het ministerie van Maatschappelijk Werk was destijds uniek. Geen land ter wereld kende iets vergelijkbaars. Aanvankelijk stelde het ook niet zoveel voor. Het ministerie begon met één ambtenaar, één kamerbewaarder, en was gehuisvest in één kamer op het Binnenhof. De wetgeving bleef lange tijd beperkt. Van Thiel heeft – terugblikkend – wel eens gezegd dat hij van ‘de zak losse aardappelen’ geen ‘stamppot kon maken’. Dat veranderde met de komst van Marga Klompé, die in 1956 Van Thiel opvolgde en langzaam maar zeker het ministerie naar het hart van de verzorgingsstaat leidde. Met als meesterwerk de Algemene Bijstandswet uit 1965.
Het ministerie verandert meerdere keren van naam, waarbij elke naam iets zegt over de tijdgeest en de plek van sociaal werk in de samenleving. In 1965 werd het herdoopt tot ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM), in 1982 tot Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) en in 1989 kreeg het de huidige naam ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Bij de laatste kabinetsformaties was het elke keer weer spannend of de titel ‘welzijn’ nog wel zal terugkeren in de naam. Tot nu staat de aanduiding er nog steeds in, zij het dat er tegenwoordig niet meer een minister maar een staatssecretaris voor verantwoordelijk is.
Publicatiedatum: 10-12-2007
Datum laatste wijziging :14-11-2024
Auteur(s): Jos van der Lans,