Verwante vensters
1983 Eerste Minderhedennota
Van (gast)arbeider tot allochtoon naar moslim
eerste   vorige   homepage    
Een cruciale omslag in het denken over immigranten, namelijk die van klasse naar etniciteit, vond plaats in het midden van de jaren zeventig. Migranten in de Nederlandse economie veranderden toen van 'buitenlandse (gast)arbeiders' in 'etnische minderheden'. Het dominante sociaaleconomische vooruitgangsdenken had zich na de Tweede Wereldoorlog vooral gericht op de verheffing van de Nederlandse arbeider. Dat veranderde toen het beleid zich steeds sterker begon te richten op problemen die voortvloeiden uit de aanwezigheid van grote groepen migranten.

In het maatschappelijke debat ontstond zo langzaam maar zeker een tweedeling tussen autochtone Nederlanders en allochtone nieuwkomers. Niet van de ene op de andere dag, het ging geleidelijk. Dat denken tekende zich voor het eerst scherp af toen er in 1979 een apart beleid voor (etnische/culturele) minderheden kwam. Het ging om een steeds breder gedragen aanpak, met als uitgangspunt dat sociale en economische achterstanden een exclusief probleem vormden van immigranten. Vervolgens waren het centrumrechtse kabinetten, van Agt/Wiegel en de twee kabinetten Lubbers, die vorm gaven aan het minderhedenbeleid. In 1983 publiceerde het eerste kabinet Lubbers daartoe de eerste Minderhedennota, waarin specifiek aandacht wordt gevraagd voor de situatie van minderheden. Als minderheden aparte groepen vormden verdienden ze ook n aparte minderheidsorganisaties, waarvoor vanaf de jaren tachtig dan tal van subsidiestromen op gang kwamen. Rondom de eeuwwsisseling telde het Institute for Migration and Ethnic Studies (IMES) in Nederland ruim 1100 Turkse en zo'n 700 Marokkaanse organisaties. Veel daarvan leunden op enige wijze op (lokale) overheidsubsidie.

Terwijl in bijvoorbeeld Engeland armoede en de problemen van de onderklasse tot op de dag van vandaag vooral worden geassocieerd met autochtone blanken, werden in Nederland de bordjes definitief verhangen. Buitenlandse arbeiders waren culturele minderheden geworden. Vanaf de jaren tachtig is de sociaal-politieke agenda steeds meer in het teken komen re staan van thema's die verband houden met de vestiging en inburgering van immigranten en hun nazaten.

Het vraagstuk van de integratie van de eigen arbeidersklasse leek in de loop van de jaren tachtig min of meer afgerond. Er waren weliswaar sociale wetenschappers, zoals de Rotterdamse socioloog Godfried Engbersen, die er in de afgelopen twintig jaar met enige regelmaat op wezen dat die opvatting niet klopte. Zij kregen echter weinig gehoor in het sinds jaren negentig aanzwellende stemmenkoor over de schaduwzijden van de multiculturele samenleving. Allochtonen groeiden inde jaren negentig uit tot de tweede sociale kwestie, die om eenzelfde voortvarende sociale aanpak vroeg als in het verleden bij de arbeidersklasse (zie: 1969 Aktiekomitee Pro Gastarbeiders en Nelly Soetens. De nieuwe sociale kwestie) .

Die overgang in het politieke en maatschappelijke denken van 'de arbeider' naar 'de allochtoon' ging gelijk op met de neoliberale wind die met Ronald Reagan en Margaret Thatcher aan het begin van de jaren tachtig mondiaal opstak. Achterstand werd steeds meer beschouwd als een probleem van het individu, want iedereen die het wilde kon immers profiteren van de kansen die de vrije markt bood. De gedachte dat achterstanden die mensen opliepen ook samenhingen met srructurele belemmeringen in de samenleving begon met het naderen van het millennium steeds meer op haar retour te raken. Zowel bij voor als tegenstanders van immigratie en het ontstaan van een multiculturele samenleving domineerde het denken in culturele en etnische verschillen. In kringen van politici, ambtenaren en wetenschappers en in de media werden de maatschappelijke problemen in toenemende mate geduid in termen van allochtonen versus autochtonen.

Daar kwam nog eens bij dat in de ogen van een groeiend aantal ‘autochtone’ Nederlanders voor beeldbepalende minderheden als Marokkanen en Turken het begrip 'allochtoon' synoniem werd voor 'moslim'. Dit had direct te maken met de institutionalisering van de islam als godsdienst, die vooral zichtbaar werd in de stichting van moskeeën en scholen. Zo gistte zich de ongenoegen tot het explosieve mengsel dat na de WTC-aanslagen van 2001 en de opkomst van respectievelijk Fortuyn, Verdonk en Wilders de verhoudingen over immigratie definitief op scherp zette.

Uiteindelijk leidde dat op 1 januari 2015 tot het stopzetten van alle landelijke subsidies voor ominderheidsorganisaties. Forum, opvolger van het Nederlands Centrum Buitenlanders (NCB, opgericht in 1974) en hèt kennisinstituut voor multiculturele vraagstukken, werd opgeheven. De tijd van 'pamperen' was voorbij, zo klonk het nogal eens op als argumentatie. Voor de vele werkloze Nederlanders van ondermeer Turkse of Marokkaanse afkomst die op de arbeidsmarkt niet aan de bak komen en zich daar nogal eens sterk gediscrimineerd voelen moet dat vreemd in de oren geklonken hebben. De tragiek is alleen dat veertig jaar minderhedenorganisaties dat niet hebben kunnen voorkomen.

Dit venster is gebaseerd op de bijdrage ‘Integratie moet zich richten op álle laagopgeleiden’ van Leo Lucassen en Wim Willems in het katern ‘Opinie & Debat’ van het NRC Handelsblad van 27 november 2010.


Publicatiedatum: 27-01-2010
Datum laatste wijziging :01-11-2016
Auteur(s): Jos van der Lans,
Verder studeren
Literatuur
Aanvullend materiaal
Links
eerste   vorige   homepage