1971 Cliëntenbond en Dunya Breur (1942-2009) Een vakbond van slachtoffers |
|
Restaurant De Gouden Wieken in Scheveningen is te klein voor de eerste grote, zeer stormachtige ledenvergadering van de Cliëntenbond op 30 maart 1974. Leden uit het hele land stromen toe. De vergadering besluit alleen mensen met psychiatrie-ervaring, als ouder of als cliënt, toe te laten als lid. Een gesloten lidmaatschap dus. ’We wilden echt een vakbond zijn van de slachtoffers van de psychiatrie en niet van de daders’, zo keek Dunya Breur er later op terug. In hetzelfde Scheveningen zat zij als baby met haar ouders in 1942 in de gevangenis tijdens de Tweede Wereldoorlog. Net op tijd werd zij daaruit gesmokkeld en bij haar grootouders ondergebracht. De Duitsers fusilleerden haar vader, de verzetsstrijder Krijn Breur. Haar moeder Aat Breur-Hibma kwam als een van de weinige overlevenden na de oorlog terug uit concentratiekamp Ravensbrück. Over wat er in de oorlog was gebeurd werd gezwegen. Op 28-jarige leeftijd wilde de zwaar depressief geraakte Dunya een eind aan haar leven maken, zocht hulp en liet zich opnemen in het psychiatrisch ziekenhuis Santpoort. ’Het boterde niet tussen die psychiater en mij en ik schrok me wild wat er voor waanzinnige, vreselijke dingen met mensen gebeurden’, vertelde de latere slaviste, vertaalster en publiciste, vlak voor haar dood in 2009, op 67-jarige leeftijd. Ze is dan net grootmoeder geworden en beschrijft hoe zij in 1972 als kritische patiënte als ’te gestoord en een gevaar voor mijn mede-patiënten het gekkenhuis werd uitgegooid’. Daarna zocht zij overal hulp en medestanders, die zij in 1973 vond bij de kersverse ’Cliëntenbond in de Welzijnszorg’, zoals de bond aanvankelijk heette. Ouders van jonge cliënten van het ’Terecht’, vond Dunya Breur, die later zelf zou gaan schrijven over de ervaringen van haar moeder en vele andere vrouwen in concentratiekamp Ravensbrück. ’De bewakers in het concentratiekamp voelden zich moreel gerechtigd om de meest vreselijke dingen te doen omdat hun was wijsgemaakt dat de gevangenen Untermenschen waren. Dat was in de psychiatrie eigenlijk hetzelfde, alleen heel verhuld. Er werd naar de buitenwereld gedaan alsof alles in het belang van de patiënt was, maar wat werd er letterlijk gedaan? Cliënten zaten maanden in isolatie vastgebonden, je kreeg veel te veel medicijnen, mensen werden zombies van al die anti-psychotica. En dan die elektroshocks, vreselijk. En naar buiten toe werd er gedaan of het allemaal goed was.’ De onverzettelijke Breur drukte in die eerste tien jaar duidelijk haar stempel op de Cliëntenbond. Ze zag niets in ’al die opgewonden linkse actievoerders’, bijvoorbeeld van de Gekkenkrant. ’Van allerlei mensen die “lang leve de patiënt” riepen, wisten wij dat het vaak helemaal niet in het belang van de psychiatrische patiënt was.’ Wel legde zij belangrijke contacten in het buitenland, onder meer met de Amerikaanse activiste Judy Chamberlin. De keuze van de Cliëntenbond om alleen mensen met psychiatrie-ervaring toe te laten als lid, blijft jarenlang een punt van discussie. ’Waar zijn wij mee bezig als er mensen zijn die vinden dat patiënten en ex-patiënten (wat zijn dat trouwens?) zich in alle opzichten moeten blijven onderscheiden van anderen?’, schreef ex-patiënte en schrijfster Eveline Paull bijvoorbeeld in 1978 in het Maandblad Geestelijke volksgezondheid. Nog tot 1981 maakte Dunya Breur voor de Cliëntenbond zes keer per jaar Het Bulletin, daarna keert ze de psychiatrie en de cliëntenbeweging radikaal de rug toe. Ze krijgt de portretten in handen die haar moeder tekende van vrouwen in het kamp Ravensbrück. Zij achterhaalt de nog levende vrouwen en schrijft er in 1983 een aangrijpend boek over: Een verborgen herinnering. De tekeningen van Aat Breur-Hibma uit Ravensbrück. |
|