1993Bemoeizorg De wedergeboorte van de eropaf-professional
Eind jaren tachtig begonnen de vangnetten van de verzorgingsstaat steeds grotere gaten te vertonen. Psychiatrische patiënten werden steeds minder snel opgenomen in inrichtingen, sociale verbanden werden onoverzichtelijker, hulpverleners hielden zich ver van de leefwereld van burgers op en hun organisaties namen steeds grotere en bureaucratische vormen aan. Zo raakte in de grote steden een groeiende groep mensen tussen de wal en het schip. Vaak totaal verward, geïsoleerd of vervuild waren zij op zichzelf aangewezen. Ze werden ‘zorgwekkende zorgmijders’ genoemd. Een eufemisme voor het feit dat niemand er raad mee wist, niet in de laatste plaats omdat hulpverleners zich meer thuisvoelden in de veilige omgeving van spreekkamers dan in de lastige leefwereld van in zichzelf gekeerde burgers.
Een aantal medewerkers van de RIAGG-Noord Oost in Rotterdam zette begin jaren negentig hier een project voor op. Eindeloos deden ze moeite om met de mensen in hun thuissituatie contact te leggen. En dat werkte, met stug volhouden slaagden ze er uiteindelijk in om een proces op gang te brengen waardoor er voor die mensen weer wat licht aan het einde van de tunnel begon te gloren.
Het project kreeg in 1993 landelijke bekendheid toen één van de initiatiefnemers, Henrie Henselmans, er een proefschrift over publiceerde, met als titel: Bemoeizorg - ongevraagde hulp voor psychotische patiënten. Vooral dat ene woord bleef hangen: bemoeizorg. Daarover ontstond niet alleen een principieel debat (kon dat wel? mocht dat wel?), maar belangrijker was dat het woord bij veel professionals herkenning bracht. Ze ontleenden er een nieuw handelingsperspectief aan.
Die beweging naar een andere pro-actieve professionaliteit werd versterkt toen Paul Kuypers en Jos van der Lans met hun pamflet Naar een modern paternalisme die behoefte plaatsten in een meer politiek-ideologische context. Vrijwel in alle grotere steden in het land zijn sindsdien projecten ontstaan, die zich met de term 'bemoeizorg' afficheren. Tot verbazing van Henselmans zelf, die in elk interview fijntjes opmerkte dat hij in feite hetzelfde werk deed als de beroemde Amsterdamse sociaal-psychiater Arie Querido voor de oorlog.
Vanaf midden jaren negentig begint er langzaam maar zeker een andere professionele wind te waaien. Het post-Achterhuis-tijdperk, waarin moraliseren en paternalisme tot taboe waren verheven, bemoeizucht fout, dwang en drang verboden en privacy heilig was, kwam knarsetandend ten einde. In het kielzog van de discussie over bemoeizorg en modern paternalisme ontsponden discussies over de normativiteit van professionals, over outreachende hulpverlening, over de er-op-af-aanpak, over vroegtijdige interventie en over een achter-de-voordeur-aanpak die uiteindelijk in 2007 een prominente plaats in het beleid van het kabinet Balkenende-Bos verwierf.
Dat levert nieuwe vragen op. Want hoever mag je als professional gaan? En wat doe je als je achter-de-voordeur stuit op zaken die niet door de beugel kunnen (onderhuur, illegalen, huiselijk geweld)? Gaat het je om vertrouwen of om controle, zoals bij de Rotterdamse interventieteams die een zeer kritisch rapport van de plaatselijke ombudsman aan hun broek kregen omdat zij geen maat wisten te houden. Zij waren kennelijk de wijze woorden van Johanna ter Meulen vergeten. Deze grondlegster van het werk van woningopzichteressen, waarschuwde honderd jaar geleden al dat het niet moest gaan ‘om inspectie van bedden en kasten. Maar om een beluisteren: wat kan er uit dit gezin groeien?’ Daar gebruikten we heel lang een mooie Nederlandse term voor: empowerment. Maar recent spreekt men eerder van 'eigen kracht', waarvan sceptici memen dat dit in de bezuinigingspraktijk verworden is tot een criterium om mensen uit te sluiten van ondersteuning. Het vinden van het goede evenwicht tussen actief bemoeien en mensen 'in-hun-eigen-kracht' laten zal derhalve altijd wel tot het moeilijkste onderdeel van de sociale professionaliteit blijven behoren. Het raakt aan het hart van het vak, en er zal nooit een definitief handboek voor geschreven worden.
Publicatiedatum: 07-06-2009
Datum laatste wijziging :22-03-2017
Auteur(s): Jos van der Lans,