Verwante vensters |
|
1948 Anonieme Alcoholisten en lotgenotenhulp Zelfhulp en ervaringsdeskundigheid in de verslavingszorg |
|
De moderne verslavingszorg maakte al vanaf het begin gebruik van zelfhulp en lotgenotencontact. Ook bij de voorlopers hiervan, de 19de- eeuwse drankbestrijdingsbewegingen waren ex-alcoholisten actief. Lotgenotencontact vond ook plaats bij de consultatiebureaus voor alcoholisme, waarvan het eerste openging op 11 september 1909 in Amsterdam. Henk Krauweel introduceerde in 1948 de zelfhulp in Nederland. Deze toenmalige directeur van het Medisch Consultatiebureau voor Alcoholisme te Amsterdam, de latere Jellinekkliniek, ging naar Amerika om te kijken hoe men daar omging met alcoholproblemen. Hij ontmoette er professor E. M. Jellinek, naar wie de Amsterdamse instelling later vernoemd is. Professor Jellinek voerde een onderzoek uit onder AA’ers en via hem kwam Krauweel in contact met de AA, de Alcholics Anonymous die in 1935 door Bill Wilson en ‘dr Bob’ was opgericht en aan de andere kant van de oceaan inmiddels duizenden deelnemers had. De AA gaat uit van een ziekteconcept en de noodzaak van een hogere macht om te kunnen herstellen. In Nederland sloeg hun twaalfstappenplan minder aan dan in de VS - ook al groeide het aantal AA-groepen hier ook - en werd het christelijk karakter minder benadrukt. Op dit moment zijn er in Nederland naar schatting zo’n 240 AA-groepen. In 1976 kwamen er op de AA-gebaseerde groepen voor familie en naasten: Al-Anon en Al-Alateen. Toen de drugsproblematiek toenam, volgden groepen voor drugsverslaafden en hun naasten. Op dit moment gaan er elke week ongeveer zevenduizend mensen naar één of ander zelfhulpgroep voor verslaving. Niet iedereen kon overweg met het rigide twaalfstappenmodel. De in 1982 opgerichte Buitenveldertgroepen (genoemd naar de plek waar de eerste groep bijeenkwam), kozen een vrijere vorm en stonden open voor alle verslavingen. Initiatiefnemer was de ervaringsdeskundige directeur van de Jellinek: Dees Postma. Zelfhulpgroepen stelden zich in het begin onafhankelijk op van de professionele zorg, vaak waren ze daar ook kritisch over. Maar er werd wel samengewerkt. Zo schakelde de alcoholkliniek Hoog-Hullen in de jaren vijftig de AA in voor de nazorg. Het AA-concept werd ook als methodiek ingevoerd in de Minnesota- of twaalfstappenklinieken, waar ongeveer de helft van de medewerkers ervaringsdeskundig is. Vanaf 2000 groeien zelfhulp en professionele zorg verder naar elkaar toe. De eerste Minnesotakliniek in Nederland was Mirage (2003), geleid door ervaringsdeskundig directeur Michel Odufré. Later volgden andere verslavingszorginstellingen, zoals Jellinek (2007) en Tactus (2008). Overigens wordt het twaalfstappenmodel vooral in de particuliere verslavingszorgklinieken gebruikt. Ervaringsdeskundigen uit de VS zijn de grondleggers van de (hiërarchische) therapeutische gemeenschappen (HTG’s). In Nederland opende Martien Kooyman in 1972 de eerste HTG, de Emiliehoeve in Den Haag. Later volgden anderen, zoals de Breegweestee. Hoog Hullen werd eveneens omgevormd tot een HTG. Cliënten die hier ‘gradueerden’ vonden later soms werk als ervaringsdeskundige in deze HTG’s. Ervaringsdeskundige Jan Adema werd bijvoorbeeld teamleider van Hoog Hullen. De ervaringsdeskundigen werden bijzonder geschikt gevonden voor de emotionele encounters die gangbaar waren in deze therapeutische gemeenschappen. Therapeutische gemeenschappen zijn internationaal de meest toegepaste behandelvorm, maar in Nederland is dit minder gebruikelijk. Tegen het einde van de vorige eeuw raakten ervaringsdeskundigen als aparte groep in de verslavingszorg uit beeld. Ze waren er wel, maar werden niet meer als zodanig benoemd. De verslavingszorg professionaliseerde en ervaringsdeskundigheid werd niet meer als complementaire vorm van ‘deskundigheid’ aangemerkt. De cliëntenraden werden echter actiever en signaleerden tekortkomingen in de zorg aan verslaafden, vooral bij de zogenaamde ‘moeilijk bereikbare cliënten’. Sommige mensen worden aan hun lot overgelaten omdat zorg en ondersteuning onzichtbaar en moeilijk bereikbaar zijn. Jos Oude Bos bedacht daarom het project Help mijn buurman (ver)zuipt waarin ervaringsdeskundigen mensen thuis bezoeken en contact opbouwen en tevens praktische ondersteuning bieden door bijvoorbeeld vitaminerijke maaltijden te brengen. De cliëntenraden signaleerden ook tekortkomingen in de nazorg en men vroeg opnieuw aandacht voor ervaringsdeskundigheid in de verslavingszorg. In 2010 kwam Het Zwarte Gat, een in 2007 door actieve leden uit cliëntenraden opgerichte stichting, met de reguliere verslavingszorginstellingen in het Handvest van Maastricht overeen om ervaringskennis beter te benutten in de verslavingszorg. De nieuwe ervaringswerkers onderscheidden zich sterker van de professionele hulpverleners dan voorheen. In de verslavingszorg ontstonden ‘vrijplaatsen’ voor ervaringsdeskundigen. In 2013 verscheen het Beroepscompetentieprofiel Ervaringsdeskundigheid. In het onderwijs worden hiervoor trajecten ontwikkeld. Het eerste traject op mbo-niveau was dat van ROC Zadkine, het eerste competentieprofiel op hbo-niveau wordt aangeboden door Hogeschool Windesheim. Zorg- en dienstverleners kunnen hier een route volgen waarbij zij hun ervaringen met herstel van verslaving leren inzetten. Ze worden opgeleid tot ervaringsdeskundig sociaal werker. Het werkveld moet nog erg wennen aan deze nieuwe groep. Ondanks goede voornemens, zoals neergelegd in het Visiedocument 2013 van bestuurders en cliëntenraden in de verslavingszorg, blijft het moeilijk om ervaringsdeskundigheid een duidelijke positie te geven in de professionele verslavingszorg. |
|