1955 Eerste gezinsvervangende tehuizen
Zelfstandig wonen in een groep
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste
Wat vroeger een gezinsvervangend tehuis (GVT) heette, is vaak omgedoopt tot woonvorm, wooncentrum, woonlocatie of woonvoorziening. Toch is de naam GVT nog steeds in gebruik voor woongroepen voor mensen met een verstandelijke beperking. Tegenwoordig tellen deze woongroepen meestal 15 tot 25 bewoners, verdeeld over eenheden van zes tot acht mensen, zo leert een rondgang langs aanbieders die de term gezinsvervangend tehuis nog steeds gebruiken. Maar anders dan vroeger is een GVT slechts een roepnaam, en niet een aparte categorie in het zorgaanbod.

De eerste GVT’s ontstonden midden jaren vijftig als tegenhanger van de grote intramurale instituten en werden soms ook wel sociowoningen genoemd. Deze tehuizen wilden de sfeer van een gezin uitstralen, met een gezellige huiskamer en individuele slaapkamers. Ze werden opgezet door de ouderverenigingen, zoals Philadelphia en Helpt Elkander, en Sociaal Pedagogische Diensten (nu: MEE). Zij signaleerden dat er vaak geen hulp mogelijk was door geringe plaatsingsmogelijkheden. Wachttijden tot meerdere jaren waren geen uitzondering. Dus gingen ze zelf aan de slag en zochten ze geschikte gebouwen en locaties om hun plannen te realiseren.

De betrokken ouderverenigingen waren vaak van protestants-christelijke signatuur. In het katholieke zuiden bleven de grote instituten nog lang domineren. Daar werd pas in 1971 een van de eerste gezinsvervangende tehuizen gebouwd in de gemeente Boxtel onder het motto: ‘geestelijk gehandicapten niet wegstoppen in een internaat’. De bewoners werden ‘pensiongasten’ genoemd. In 1972 woonden in totaal zo’n driehonderd mensen in gezinsvervangende tehuizen. Aanvankelijk werden ze betaald via de Algemene Bijstandswet. In 1976 volgde AWBZ-erkenning, waardoor een nieuwe geldbron kon worden aangeboord. Het aantal bewoners groeide daarna gestaag tot rond 15.000 begin jaren negentig. Hoewel dit nog altijd weinig is in vergelijking met ‘intramuraal’.

Aanvankelijk was het doel zelfstandigheid en zelfredzaamheid te vergroten en de bewoners te betrekken bij het dagelijks leven in stad of dorp. Een voorloper van vermaatschappelijking, zo leek het toen. Ook in de woonomstandigheden toonden ze zich voorloper. De bewoners kregen een eigen kamer, geen vanzelfsprekendheid in die tijd. Maar de nadruk in de GVT’s verschoof in de loop van de tijd naar zorg, veiligheid en bescherming. Integratie en zelfredzaamheid kwamen hierdoor in de verdrukking. In de loop van de jaren zeventig ontwikkelden ze zich zelfs tot kleine instituten.

Tussen de GVT’s (semimuraal) en de grote instituten (intramuraal) boterde het niet erg. De sectoren hadden ook verschillende koepels die hun belangen behartigden en vielen onder verantwoordelijkheid van twee ministeries: CRM (GVT) en Volksgezondheid (intramuraal). Januari 1996 fuseerden de verschillende koepels tot Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en leek de kloof tussen semi- en intramuraal gedicht.

Wat vroeger officieel GVT heette is nu opgegaan in de categorie ‘Verblijf’: wonen met begeleiding en verzorging. Daarmee valt het weer onder de noemer ‘intramuraal’, waarvan in totaal 75.000 cliënten gebruikmaakten in 2012. Het gaat daarbij om mensen met een verstandelijke, lichamelijke en/of zintuiglijke beperking. Hoe hun zorg en begeleiding eruitziet, verschilt per persoon.

Een moderne variant van de GVT’s zou je de ouderinitiatieven kunnen noemen. Groepjes ouders gaan in zee met een zorginstelling voor het realiseren van de woonwensen voor hun kinderen met een beperking. Gemakkelijk gaat dat echter zelden. Bekend was Villa Spijker in Amsterdam, vanaf 2004 neen woongemeenschap voor vijf jongvolwassenen met een meervoudige complexe handicap in een oude paardentramremise aan de Overtoom, waarvan de naam verwijst naar touringcarbedrijf Spijkers, dat er eerder gevestigd was. Maar volgens zorgaanbieder was het huis te klein en te duur en werd het - ondanks hevig verzet van de ouders - in 2018 gesloten.
Succesvoller is het Fierhuis in Soest, waar 12 bewoners met een verstandelijke beperking elk in een eigen appartement samen in één pand wonen midden in Soest-Zuid. Ook de Thomashuizen zijn ook een fenomeen dat vanuit ouders ontstaan is (zie extra) en die mogelijk gemaakt worden door de inzet van persoonsgebonden budgetten (pgb’s). Inmiddels zijn er al meer dan 120 Thomashuizen. Weer nieuwe loot aan de stam wordt gevormd door Mooi leven-huizen waar ouders, kinderen en hulpverleners een gemeenschap vormen waar de zorg niet overheerst, maar te gast is.

Publicatiedatum: 01-09-2012
Datum laatste wijziging :04-04-2024
Auteur(s): Max Paumen,
Verwante vensters
Extra Thomashuizen
Een mooi voorbeeld van vermaatschappelijking en van een nieuw particulier initiatief zijn de Thomashuizen. De initiatiefnemer, Hans van Putten, had zelf een zoon met een verstandelijke beperking: Thomas. Uit onvrede met het reguliere aanbod bedacht hij in 2001 het concept Thomashuizen, kleinschalige woonvoorziening voor zes à acht mensen met een verstandelijke beperking, die voor de financiering van de zorg hun persoonsgebonden budget inzetten. Elk huis wordt in principe geleid door twee zorgondernemers. Dit zijn meestal echtparen/partners die zelf ook bij het Thomashuis wonen. Zij zijn eindverantwoordelijk voor de zorg en ondersteuning aan hun klanten. In 2022 zijn er 118 Thomashuizen die zelfstandig opereren maar met elkaar in een franchisenetwerk verbonden zijn.
Verder studeren
Literatuur
Links
Studieopdrachten Klik hier om de studieopdrachten te bekijken
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste