Deze canon is mogelijk gemaakt door de volgende maatschappelijke aandeelhouders:
1891’s Heeren Loo in Ermelo Groei van gespecialiseerde inrichtingen
In de laatste decennia van de negentiende eeuw merkte dominee Willem van den Bergh dat er binnen zijn Voorthuizense gemeente tal van kinderen met een verstandelijke beperking onder mensonwaardige omstandigheden moesten leven. De ouders wisten niet hoe ze met dergelijke kinderen moesten omgaan.
Op de vergadering van 22 maart 1888 van de diaconieën van de Nederduitsch Gereformeerde Kerken in Nederland stelde hij dit probleem aan de orde. Hij vond dat de kerk daar iets aan moest doen. Een commissie onderzocht de zaak en de diaconieën kwamen tot de conclusie dat zij dit initiatief niet over wilden nemen.
Een aantal leden van de commissie is daarna op persoonlijke titel verdergegaan en richtte de gereformeerde Vereniging ’s Heeren Loo op met het doel huisvesting te bieden aan de meest ernstig gehandicapte kinderen en aangepast onderwijs te verzorgen aan kinderen die leerbaar waren. Ze noemden het de ‘Vereniging tot opvoeding en verpleging van idioten en achterlijke kinderen’. Fokko Kortlang, architect te Velp, werd de eerste directeur. Hij maakte een studiereis naar Duitsland, vertaalde een opleidingsboek voor personeel uit het Duits en nam de structuur van betrekkelijk kleine paviljoenen over. Op 3 februari 1891 ging de nieuwe inrichting ’s Heeren Loo in Ermelo van start. Jongens en meisjes werden streng gescheiden gehouden en dat zou zo blijven tot in de jaren zeventig van de twintigste eeuw.
Kortlang was een strenge, gereformeerde man; streng voor zichzelf, maar ook voor anderen. Hij vroeg het uiterste. Hij was niet alleen directeur (34 jaar lang, tot 1925), maar in de beginjaren ook administrateur en boekhouder tegelijk. Bovendien bleef hij architect want hij ontwierp alle nieuwe paviljoens. In het begin van de twintigste eeuw vroeg Kortlang binnen ’s Heeren Loo aandacht voor de verwaarloosde jeugd. Dit leidde in 1907 tot de oprichting van Groot-Emaus in Ermelo, waar vooral verwaarloosde kinderen met een lichte verstandelijke beperking huisvesting en onderwijs kregen. In 1911 volgde Lozenoord, voor de opvang van zwakzinnige meisjes.
Rondom de eeuwwisseling ontstonden ook rooms-katholieke instellingen voor mensen met een verstandelijke beperking, zoals Huize Sint Anna te Heel (1879), ‘t Hoog Huis te Oss (1897), Huize Assisië te Udenhout (1904), Huize Boldershof (voor idiote meisjes) te Druten (1907) en Huize Sint Joseph te Heel (1910).
’s Heeren Loo maakte een stormachtige groei door en opende in de loop van de tijd acht nieuwe inrichtingen, overal in het land. In de jaren negentig van de twintigste eeuw werden fusies aangegaan met andere instellingen. ’s Heeren Loo bleef relatief lang vasthouden aan de grote instellingsterreinen met paviljoenen daarop, terwijl elders allerlei initiatieven ontstonden om mensen met een verstandelijke beperking in kleinere settings te huisvesten (Philadelphia) of in de maatschappij te integreren (Dennendal). Pas in de jaren negentig werden schoorvoetend kleine wooneenheden in de woonwijken gebouwd en werden inrichtingsterreinen opengesteld voor de bouw van huizen voor niet-gehandicapte mensen.
Het doel van ’s Heeren Loo was in het begin vooral kinderen door opvoeding en aangepaste scholing geschikt te maken om aan de maatschappij deel te nemen en ernstig gehandicapte kinderen zorg te bieden en te beschermen tegen misbruik en behandeling als dorpsgek. Aan die doelen is niet veel veranderd, alleen wordt er nu van uitgegaan dat die zorg ook in de maatschappij geboden kan worden en dat mensen met een verstandelijke beperking, met meer of minder begeleiding, kunnen deelnemen aan die maatschappij. Daarnaast zijn er veel meer (financiële) middelen beschikbaar dan in de beginjaren, toen het benodigde geld voor een nieuw paviljoen (10.000 gulden) door gelovigen in het hele land met centen en dubbeltjes bij elkaar werd gespaard.
Publicatiedatum: 01-09-2012
Datum laatste wijziging :11-06-2024
Auteur(s): Frank Kluit,