2008 Begin van inclusie in Nederland |
|
Erbij horen, gewaardeerd worden, nodig zijn: het is niet zo moeilijk uit te leggen dat deze onlosmakelijk verbonden zijn met het menselijk bestaan. En met wat wel een ‘inclusieve’ samenleving wordt genoemd, waarin er voor niemand obstakels zijn en worden ervaren om - naar behoefte en vermogen en op eigen gekozen wijze - mee te kunnen doen. Een samenleving waarin iedereen er als vanzelfsprekend bij hoort, erkend en geaccepteerd wordt en contact kan maken met zijn omgeving. In Nederland is het streven daarnaar relatief laat, pas na de eeuwwisseling, echt doorgebroken. Inclusie, burgerschap en streven naar een gevarieerde samenleving zijn begrippen die voortkomen uit wat wel de burgerrechtenbeweging wordt genoemd. Deze heeft vooral haar wortels in Noord-Amerika, waar deze beweging vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw van zich deed spreken. Namen die aan deze beweging verbonden zijn, zijn Wolf Wolfensberger (van wie in 1972 het boek The Principle of Normalization in Human Services verscheen), John O’Brien (denker rondom kwaliteit van leven) en Marsha Forest (de eerste die ‘inclusie’ als thema introduceerde). Ook de familie Kennedy - zus Rosemary had een verstandelijke beperking - zorgde er in de jaren zestig voor dat de rechten van mensen met een beperking meer onder de aandacht kwamen. De vernietigende kritiek van senator Robert Kennedy in 1965 op de Willowbrook-inrichting in New York (6.000 bewoners) droeg daar erg aan bij. Nederland blijft achter In Nederland duurde het lang voordat de vonk oversloeg. Weliswaar had Feitse Boerwinkel, directeur van de sociale academie De Horst, eind jaren zestig al een bestseller (33.000 exemplaren) uitgebracht over Inclusief denken, maar dat was toch altijd meer een ethische gedachtegang dan een materiële praktijk gebleven. Waar vooral Angelsaksische landen de rechten van mensen met een beperking ook vastlegden (zoals in de American Disability Act) en het beleid in landen als Australië, Nieuw-Zeeland en de Scandinavische landen consequent in het teken van inclusie kwam te staan, bleef Nederland achter. Begin jaren negentig, toen ook de politiek, onder aanvoering van staatssecretaris Erice Terpstra, koos voor deïnstitutionalisering, reisden groepen hulpverleners, politici, ouders en mensen met een handicap zelf af naar de VS en Canada. Zij maakten daar kennis met de inmiddels sterk ontwikkelde inclusiebeweging en waren onder de indruk van de praktische vertaling daarvan binnen onderwijs (inclusief onderwijs voor iedereen), wonen (individueel wonen voor iedereen) en werk (supported employment voor iedereen). In de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking kwam ook het gedachtegoed op van Ad van Gennep, met een pleidooi voor normaal burgerschap. Maar in ons land was feitelijke vernieuwing alleen mogelijke onder regie van de dominant aanwezige zorginstituties. Inclusiebeweging Vanaf 2008 begint dit te veranderen. Er is nu – zij het vooralsnog in bescheiden Nederlandse proporties – een inclusiebeweging aan het ontstaan. In dit jaar werd de Coalitie voor inclusie opgericht, met als missie: een beweging te zijn van mensen en organisaties die het maatschappelijke draagvlak voor een inclusieve samenleving vergroot, beleid gericht op inclusie bevordert en uitsluiting van mensen tegengaat. En met als uitgangspunten: welkom zijn, versterken van eigen kracht van mensen, samen optrekken, interactief en proactief werken vanuit solidariteit en optimisme en oplossingsgericht zijn. Belangrijke drijfveer en inspiratiebron voor de Coalitie was het Verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap dat op 13 december 2006 door de Verenigde Naties was aangenomen. De Coalitie spande zich vanaf haar bestaan in om dit verdrag in Nederland geratificeerd en geïmplementeerd te krijgen. Overigens ratificeerde Nederland het verdrag pas in 2016, als een van de laatste Europese landen. Het begrip inclusie komt daardoor steeds meer tot leven en wordt een analytisch kader om een echte omslag in de zorg voor mensen met een beperking mogelijk te maken. Het is een verandering van paradigma: het instituutsparadigma maakt plaats voor het burgerschapsparadigma, ook wel ondersteuningsparadigma genoemd. Dit betekent dat we mensen met een beperking in de eerste plaats beschouwen als burgers die recht hebben op een geaccepteerde plek ín de samenleving en daar ook de mogelijkheden en voorzieningen voor geboden krijgen, zonder dat daaraan allerlei voorwaarden of restricties aan worden gesteld. Huidige praktijk Vandaag de dag is de beweging naar een inclusieve samenleving onomkeerbaar. Je ziet dat ook aan de hoeveelheid organisaties die zich actief met beleid en kennis rond inclusie bezighouden, waaronder Ieder(in), Sociaal Cultureel Planbureau, College voor de Rechten van de Mens, Movisie, Vilans en het Verwey-Jonker Instituut. Hoewel er in brede kring een unanieme wens is voor een meer inclusieve samenleving, zit in de praktijk echter nog veel in de weg. Zo ontbreekt het op lokaal niveau bij veel gemeenten aan een zogeheten inclusie-agenda. Dat is een reeks van maatregelen (feitelijk een inspanningsverplichting op basis van het VN-verdrag) die ervoor moet zorgen dat mensen met een beperking gelijkwaardig zijn aan mensen zonder. Zover is het nog lang niet, want in de praktijk moeten mensen met een beperking nog steeds zelf om aanpassingen vragen. Zoals om toegankelijke toiletten. En het komt nog steeds voor dat mensen met een beperking in een bus zitten waar ze niet zelf met hun rolstoel uit kunnen komen en de buschauffeur weigert om hen te helpen. Nederland heeft in dat opzicht nog steeds een forse achterstand in te halen, is ook de conclusie in ‘Europa’, waar Nederland nog altijd wordt aangesproken op bijvoorbeeld haar discriminerende onderwijssysteem (regulier naast speciaal onderwijs) en het gebrek aan een samenhangende visie op inclusie.
Publicatiedatum: 01-09-2012
Datum laatste wijziging :11-02-2024 Auteur(s): Martin Schuurman, De eerste versie van dit venster werd in 2012 geschreven door Erwin Wierenga en Hans Kröber. |
|