Verwante vensters
2009 Rechtszaak baby Hendrikus
Ouders met een verstandelijke beperking
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste
In 2009 kreeg een rechtszaak over de voogdij van baby Hendrikus landelijke bekendheid. Hendrikus werd eind 2008 geboren. Zijn beide ouders hebben een verstandelijke beperking. Bijna direct na zijn geboorte werd hij op last van de kinderbescherming bij een pleeggezin geplaatst. Volgens de kinderbescherming zouden zijn ouders niet in staat zijn om hun kind te verzorgen. De ouders hadden voor de geboorte zelf contact gezocht met instanties om hulp bij de opvoeding. Deze instanties schakelden het advies- en meldpunt kindermishandeling in dat een groot risico op kindermishandeling constateerde. De rechtbank besloot vervolgens nog voordat Hendrikus geboren was, tot een preventieve uithuisplaatsing.
Dit was zeker niet de eerste keer dat een kind van ouders met een verstandelijke beperking uit huis werd geplaatst. Bijzonder aan de kwestie Hendrikus was echter dat dit binnen een dag na de geboorte gebeurde. De ouders werden gesteund door familieleden en deskundigen, die deze behandeling onmenselijk vonden. Betrokken hulpverleners en de kinderbescherming bezwoeren aan de andere kant dat ze een zorgvuldige afweging hebben gemaakt, maar vanwege hun beroepsgeheim niet in detail konden treden.
Een juridisch proces volgt. Begin 2009 bepaalt de rechter dat Hendrikus in het pleeggezin mag blijven, maar gelast tegen de zin van de kinderbescherming in wel een onafhankelijk onderzoek of de ouders in staat zijn hun kind op te voeden. In mei besluit de rechtbank dat Hendrikus voorlopig naar huis mag, mits de ouders intensief worden begeleid en er nauwlettend toezicht wordt gehouden. In juli wordt op grond van een deskundigenrapport en het verslag van de gezinsvoogd de uithuisplaatsing opgeheven.

Ontmoediging
Ook voor de rechtszaak van baby Hendrikus is er aandacht voor ouderschap van mensen met een verstandelijke beperking. In 2002 adviseert de Gezondheidsraad dat bij mensen met een IQ lager dan 60 onder bepaalde omstandigheden onder dwang anticonceptie mag worden toegediend. Tegelijkertijd concludeert de Gezondheidsraad dat mensen met een verstandelijke beperking niet zomaar het recht ontzegd kan worden om kinderen te krijgen, ook al is voor de opvoeding de hulp van familie en hulpverleners noodzakelijk. Verder constateert de Gezondheidsraad dat artsen en hulpverleners zich dikwijls te passief opstellen wanneer zij te maken hebben met mensen met een kinderwens, door zich achter het feit te verschuilen dat ieder mens recht heeft op een vrije keuze. Op het moment dat een arts of hulpverlener denkt dat het niet verantwoord is voor iemand om een kind te krijgen, moet deze volgens de Gezondheidsraad proberen om hem of haar te overtuigen om voorbehoedsmiddelen te gebruiken.
In 2004 stelt de staatssecretaris van VWS Clémence Ross-Van Dorp in haar reactie op het advies van de Gezondheidsraad, dat het belang van het mogelijke kind voorop moet staan. Ouderschap bij mensen met een verstandelijke beperking moet volgens haar daarom ontmoedigd worden. Zij pleit voor een richtlijn waarmee deskundigen kunnen toetsen of iemand met een verstandelijke beperking en een kinderwens in staat is om voldoende voor een kind te zorgen. Dit leidt tot een negatieve beeldvorming over ouderschap van mensen met een verstandelijke beperking.

De aandacht voor baby Hendrikus vestigde er juist de aandacht op dat mensen met een verstandelijke beperking met de juiste ondersteuning soms wel in staat zijn om kinderen te verzorgen en op te voeden en op de onrechtvaardigheid die mensen wordt aangedaan, wanneer dit onderwerp vanuit een negatief perspectief wordt benaderd. De zorgen over ouderschap van mensen met een verstandelijke beperking waren daarmee echter nog niet weg. In 2014 ontstond bijvoorbeeld ophef over de resultaten van een enquête van het televisieprogramma Rondom 10 onder hulpverleners die betrokken zijn bij ouders met een verstandelijke beperking of hun kinderen. 62 procent van de deelnemers aan dit onderzoek was van mening dat mensen met een licht verstandelijke beperking die niet voor hun kinderen kunnen zorgen, gedwongen zouden moeten worden tot anticonceptie. 57 procent denkt dat een kind schade oploopt, wanneer het opgroeit in een gezin met ouders die een verstandelijke beperking hebben.

Nuance
Te midden van deze uitgesproken stellingnames, waren er ook mensen die de nuance zochten in dit debat. In 2005 deed de Universiteit van Amsterdam in samenwerking met de Vrije Universiteit in opdracht van het ministerie van VWS onderzoek naar ouderschapscompetenties van mensen met een verstandelijke beperking. De onderzoekers stelden vast dat bij ongeveer een derde van de ouders met een verstandelijke beperking goed genoeg ouderschap lieten zien, over 16 procent waren zorgen en iets meer dan de helft deed het als ouder niet goed genoeg. Of er sprake is van goed genoeg ouderschap was volgens de onderzoekers afhankelijk van een samenspel van factoren, waarvan de aan- of afwezigheid van hulp van mensen om de ouders heen, het meeste gewicht in de schaal legde. De onderzoekers concluderen daarom in hun rapport ‘Samenspel van factoren’ dat mensen met een verstandelijke beperking niet per se geen goede ouder zouden kunnen zijn.
Ook richtte een aantal zorgaanbieders en universiteiten in 2005 het werkgezelschap ouderschap en kinderwens op. Dit samenwerkingsverband stelt zich ten doel bij te dragen aan een maatschappelijk verantwoorde begeleiding van de kinderwens van mensen met een verstandelijke beperking en van de gezinnen die door hen worden gevormd. Maatschappelijk verantwoord houdt in dat begeleiders rekening houden met het gelijkwaardig burgerschap en met bedreigingen voor de ontwikkeling van kinderen van één of twee verstandelijk beperkte ouders. Van meet af aan zijn in het werkgezelschap ook ouders met een verstandelijke beperking vertegenwoordigd. Later sluit ook het steunpunt Kinderen van ouders met een verstandelijke beperking van de belangenorganisatie Sien zich bij het werkgezelschap aan. Op initiatief van het werkgezelschap start het consortium Wat werkt? waarin de Vrije Universiteit samen met een aantal aanbieders wetenschappelijke onderzoek doet naar effectieve manieren om ouders met een verstandelijke beperking te ondersteunen.

VN-verdrag
Inmiddels is het recht op het vormen van een gezinsleven vastgelegd in het VN-verdrag Handicap, dat ook door Nederland is geratificeerd. Desalniettemin zullen betrokkenen, de politiek en de maatschappij vast en zeker blijven worstelen met kinderwens en ouderschap van mensen met een verstandelijke beperking.

Publicatiedatum: 23-12-2023
Datum laatste wijziging :24-12-2023
Auteur(s): Jeroen Zomerplaag,
Extra VN-verdrag Handicap - Artikel 23. Eerbiediging van de woning en het gezinsleven

1. De Staten die Partij zijn nemen doeltreffende en passende maatregelen om discriminatie van personen met een handicap uit te bannen op het gebied van huwelijk, gezinsleven, ouderschap en relaties op voet van gelijkheid met anderen, teneinde te waarborgen dat:
a. het recht van alle personen met een handicap van huwbare leeftijd om in vrijheid en met volledige instemming van de beide partners in het huwelijk te treden en een gezin te stichten, wordt erkend;
b. de rechten van personen met een handicap om in vrijheid en bewust te beslissen over het gewenste aantal kinderen en geboortespreiding en op toegang tot leeftijdsrelevante informatie, voorlichting over reproductieve gezondheid en geboorteplanning worden erkend en dat zij worden voorzien van de noodzakelijke middelen om deze rechten te kunnen uitoefenen;
c. personen met een handicap, met inbegrip van kinderen, op voet van gelijkheid met anderen hun vruchtbaarheid behouden.

2. De Staten die Partij zijn waarborgen de rechten en verantwoordelijkheden van personen met een handicap, met betrekking tot de voogdij, curatele, zaakwaarneming, adoptie van kinderen of soortgelijke instituties, indien deze begrippen voorkomen in de nationale wetgeving; in alle gevallen dienen de belangen van het kind voorop te staan. De Staten die Partij zijn verlenen passende hulp aan personen met een handicap bij het verrichten van hun verantwoordelijkheden op het gebied van de verzorging en opvoeding van hun kinderen.

3. De Staten die Partij zijn waarborgen dat kinderen met een handicap gelijke rechten hebben op het gebied van het familieleven. Teneinde deze rechten te realiseren en te voorkomen dat kinderen met een handicap worden verborgen, verstoten, verwaarloosd of buitengesloten, verplichten de Staten die Partij zijn zich tijdige en uitvoerige informatie, diensten en ondersteuning te bieden aan kinderen met een handicap en hun families.

4. De Staten die Partij zijn waarborgen dat een kind niet tegen zijn wil of die van de ouders van hen wordt gescheiden, tenzij de bevoegde autoriteiten, onderworpen aan rechterlijke toetsing, in overeenstemming met de toepasselijke wet en procedures bepalen dat zulks noodzakelijk is in het belang van het kind. In geen geval zal een kind van zijn ouders worden gescheiden op grond van een handicap van het kind of die van een of beide ouders.

5. De Staten die Partij zijn stellen alles in het werk om, indien de naaste familieleden niet in staat zijn voor een kind met een handicap te zorgen, alternatieve zorg te bewerkstelligen binnen de ruimere familiekring en bij ontbreken daarvan in een gezinsvervangend verband binnen de gemeenschap.

Literatuur
Aanvullend materiaal
Links
Video

Een Vandaag, 2 februari 2009 | Vanmiddag besloot de rechter over het lot van de baby. De ouders van Hendrikus uit Geldermalsen klopten zelf bij instanties aan voor hulp bij de opvoeding van hun baby. De hulpverleners werden bezorgd en haalden het kind weg. We spreken professor Hans Reinders, hoogleraar Ethiek. Hoe denkt hij over deze uitspraak? En hoe is het om verstandelijk gehandicapte ouders te hebben?

eerste   vorige   homepage   volgende   laatste