Deze canon is mogelijk gemaakt door de volgende maatschappelijke aandeelhouders:
1911Nationaal Reizend Museum voor Ouders en Opvoeders Van opvoedingsvoorlichting naar opvoedingsondersteuning
Op het einde van de 19de eeuw was er sprake van een beschavingsoffensief, waarbij via volksontwikkeling de grote volksmassa een hoger niveau van kennis en cultuur zouden bereiken. Volkshuizen speelden daarin een belangrijke rol, maar ook de eerste openbare bibliotheken en initiatieven van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Een deel van dat beschavingsoffensief richtte zich specifiek op burgers als ouders, op hun rol als opvoeder. Het was mevrouw Maria Elisabeth Henriette Sandberg-Geisweit van der Netten die een krachtig pleidooi hield om ouderschap (gegeven de tijd was dat vooral moederschap) niet langer te zien als iets wat iedereen zomaar kan, maar als een terrein waarop ook ondersteuning en opleiding gegeven moet worden. Dat deed ze o.a. in 1899 met haar “Open brief aan moeders en allen, die in kinderen belang stellen”.
Ook Elise van Calcar formuleerde gelijkaardige pleidooien. Die leidden eerst tot een discussie met Nederlands’ eerste wetenschappelijke pedagoog, Jan Gunning, maar later tot concrete activiteiten. Zo werden pedagogische artikelen opgenomen in het tijdschrift Maatschappelijk werk, en dat werk verzelfstandigde zich in 1902 tot een eigen tijdschrift, Het kind. In oktober 1911 werd dan het Nationaal reizend museum voor ouders en opvoeders opgericht. Een tijdje later, in april 1922, openen dezelfde initiatiefnemers het eerste huis voor ouders in Zwolle. Terugkijkend kan dit initiatief worden omschreven als een voorloper van de huidige centra voor jeugd en gezin. In 1942 werd het museum omgevormd tot Landelijk Voorlichtingcentrum voor Ouders en Opvoeders, de organisatie ging na wat fusies en naamwijzigingen op in de stichting Kinderverzorging en Oudervoorlichting (K&O), en nog later werd dat de stichting Spel- en Opvoedingsvoorlichting (S&O). Vanaf de jaren 1970 werd het begrip opvoedingsvoorlichting verlaten, en hanteerde men de term opvoedingsondersteuning. De oorspronkelijke cursussen zijn ondertussen vervangen door nieuwe methoden zoals Triple-P.
Enige tijd na het openen van het huis voor ouders ontstonden er ook medisch opvoedkundige bureaus (MOB) op inspiratie van de Amerikaanse child guidance clinics. In 1928 opende het eerste MOB zijn deuren in Amsterdam met onder meer P.H.C. Tibout als leidster. Multidisciplinaire teams met o.a. een psychiater, psycholoog en sociaal werker moesten in risicosituaties hulp geven aan kinderen en ouders, zodat erger vermeden kon worden. In 1982 gingen deze bureaus op in de RIAGG’s, die later weer onderdeel werden van GGZ-organisaties.
Naast hulpverlening en voorlichting kent opvoedingsondersteuning ook een verleden in de vorm van publicaties die opvoedingsadviezen aan ouders gaven. Zo schreef Erasmus al begin 16de eeuw een traktaat over opvoeding en onderwijs. Later volgden publicaties zoals de ontwikkeling van het kind naar ligchaam en geest (1845) van G. Allebé, de maandelijkse bijdragen van Jan Waterink aan het tijdschrift Moeder, de Beknopte theoretische pedagogiek van Martinus Langeveld en natuurlijk het overbekende Baby en kinderverzorging (1950) van Benjamin Spock. Dergelijke boodschappen gaan met hun tijd mee, niet alleen inhoudelijk maar ook wat betreft medium. Zo kennen we nu op televisie programma’s zoals de Opvoedpolitie (SBS 6), Schatjes (EO) of Supernanny Jo Frost (RTL), en op internet fora zoals Ouders online. Het doel blijft daarbij wel stabiel: het verhogen van de opvoedkundige vaardigheden van ouders, vanuit hun rol als eerste en belangrijkste opvoeder van hun kinderen.
Publicatiedatum: 12-02-2009
Datum laatste wijziging :20-01-2021
Auteur(s): Jan Steyaert,