1901 Eerste consultatiebureau in Den Haag Jeugdgezondheidszorg: van medische preventie tot opvoedingsadvies en risicodetectie |
|
Tot het einde van de negentiende eeuw bereikte een vijfde van de zuigelingen de eerste verjaardag niet. De verzorging van baby’s gebeurde op basis van traditie, bakerpraatjes en allerlei vormen van bijgeloof. Om de kindersterfte tegen te gaan moest aan die irrationele praktijken een einde komen, besloten vooruitstrevende medici. In de tweede helft van de eeuw gingen artsen en (vanaf 1875) kruisverenigingen zich dan ook intensiever bemoeien met de zorg voor baby’s en vooral met de hygiëne. In 1899 ontstond zo de eerste ‘moedercursus’ in Broek op Langedijk. In 1901 begon dokter B.P.B. Plantenga in Den Haag het eerste Consultatiebureau voor zuigelingen. Zijn praktijk was bedoeld voor ‘on- en minvermogenden’, eigenlijk vooral voor moeders die geen borstvoeding konden geven. Ze kwamen dagelijks om hun kind te laten wegen en de dosis melk voor de volgende 24 uur op te halen. De vuile luiers dienden als bewijs dat de zuigeling daadwerkelijk de voorgeschreven hoeveelheid had gedronken. Plantenga betrok de babymelk van speciaal geselecteerde koeien ‘welke des zomers op apart uitgezochte weiden grazen en des winters uitsluitend met hooi, lijnkoeken en zemelen worden gevoed’. Hij steriliseerde de melk volgens een uren durend proces met behulp van ‘apparaten van Soxhlet’, zo schreef hij in een verslag van zijn pionierswerk. De moeders, van wie hij er in twee uur tijd vijftig zag, namen zijn voedingsadvies graag ter harte. Het initiatief van Plantenga vond in veel plaatsen navolging. Onder meer in Arnhem waar de kinderarts Christine Bader aan de wieg stond van een vereniging voor zuigelingenzorg en later de kleuterzorg van de grond trok. Arnhem had hiermee een primeur, zowel wat betreft consultatiebureaus voor kleuters (1927) als het medisch kleuterdagverblijf Het Zonlicht (1928) betreft. De eerste helft van de twintigste eeuw werden moeders toegesproken om zuigelingen te verzorgen volgens de drie R’en: Reinheid, Rust en Regelmaat – een motto dat in 1915 werd gelanceerd door Aafke Gesina van Hulst, oprichtster van de Groene Kruis Vereniging. Op de consultatiebureaus, georganiseerd door kruisverenigingen (Groen, Wit-Geel en Oranje-Groen naar de verschillende denominaties), kregen moeders korte en bondige instructies die iedereen kon begrijpen. Alle baby’s moesten stipt om zeven uur ‘s ochtends worden gevoed, en vervolgens om tien, één, vier, zeven en tien uur. Van vaker drinken zou een baby verwend raken. De verbetering van de hygiëne en de sociale omstandigheden, de ontwikkeling van de gezondheidszorg en het toezicht van de consultatiebureaus hadden een groot effect. Tussen 1875 en 1949 daalde het sterftecijfer van zuigelingen van 20 procent naar 3 procent en het sterftecijfer van 1- tot 5-jarigen van 14 procent naar 0,8 procent. Steeds meer moeders wisten de consultatiebureaus te vinden. Tegenwoordig zien de consultatiebureaus vrijwel alle baby’s; daarmee heeft Nederland in de wereld een uniek en vrijwel sluitend systeem van zuigelingenzorg. Om die reden kiest een aantal gemeenten ervoor om de nieuw te vormen Centra voor Jeugd en Gezin te koppelen aan de consultatiebureaus (zie ook: Bureau Jeugdzorg). Vanaf 1926 kwamen er Kleuterbureaus voor 1- tot 6-jarigen en geleidelijk groeide in het interbellum het aantal gemeenten met een schoolarts, die de leerlingen van de lagere scholen onder meer preventief lichamelijk onderzocht. Later kwam daar ook het secundair onderwijs bij. De basisthema’s bleven gelijk: voeding, hygiëne en ontwikkeling. Maar in ieder tijdsgewricht werd er iets toegevoegd: gewichtscurven en lengtemetingen, vaccinaties, voorlichting over veiligheid, screening, systematisch ontwikkelingsonderzoek en opvoedingsondersteuning. Wat begon bij zuigelingen, bereikte in de tweede helft van de eeuw pubers en jongvolwassenen. Daarmee werden de consultatiebureaus onderdeel van een effectief werkend systeem van jeugdgezondheidszorg, waarvan de taken wettelijk zijn verankerd en de financiering van overheidswege is gegarandeerd. Tegenwoordig wordt alle informatie die de jeugdgezondheidszorg van kinderen van 0 tot 18 jaar vastlegt opgeslagen in een Elektronisch Kinddossier, dat zowel medische als niet-medische gegevens omvat. Het dossier is alleen binnen de jeugdgezondheidszorg beschikbaar. Huisartsen, ziekenhuizen, scholen, gemeenten, jeugdzorg, politie, justitie of andere personen en instanties hebben er om privacyredenen geen toegang toe (waar in geval van calamiteiten regelmatig een discussie over losbarst). Vanaf 1901 is er een enorme vooruitgang geboekt in de lichamelijke gezondheid van de Nederlandse jeugd. De preventieve werking van de jeugdgezondheidszorg is groot. Na 1945 verschoof het accent geleidelijk naar meer aandacht voor de geestelijke gezondheid en richtte men zich meer op opvoedingsadvisering. Op dit moment speurt men intensief naar risicofactoren voor bedreiging van de gezonde ontwikkeling. Dat is iets waar dokter Plantenga zich in 1901 helemaal niets bij voor kon stellen. |
|