Deze canon is mogelijk gemaakt door de volgende maatschappelijke aandeelhouders:
1969Op zoek naar modern ouderschap Democratisering van de opvoeding
Vanaf midden jaren zestig protesteerde een groeiende groep jongeren, studenten en jeugdige intellectuelen tegen de generatie ouderen die in de samenleving de dienst uitmaakte. Popmuziek gaf jongeren een wapen om zich af te zetten tegen de smaak van hun ouders. In Amsterdam dreef een klein groepje Provo’s de autoriteiten vrijwel wekelijks tot wanhoop. In de politiek werden de regenten te kijk gezet door nieuwlichters van NieuwLinks (in de PvdA), jeugdige nieuwkomers als D’66 en zelfs vreemde snuiters als boer Koekoek. De verspreiding van de anticonceptiepil (sinds 1962) ondermijnde de seksuele moraal en maakte een vrijere seksuele omgang mogelijk.
Veel vanzelfsprekendheden begonnen te wankelen. Onderhuids rommelde het al onder jongeren in de jaren vijftig (nozems op brommers en de opkomst van rock-‘n-roll), maar in de jaren zestig barstte de bom. De ‘gevestigde orde’ en de ‘status-quo’ kwamen alom onder kritiek te staan en ook het ‘kleinburgerlijke’ opvoeden moest het ontgelden. In de opvoeding heersten, aldus de ‘kritiese’ geesten: ‘gehoorzaamheid’, ‘burgerlijkheid’ en ‘aanpassing’. En dat is gevaarlijk, want hadden onderzoeken van de Frankfurter Schule (Adorno, Marcuse) naar ‘de autoritaire persoonlijkheid’ niet aangetoond dat ‘opvoeding tot gehoorzaamheid' de fatale rol van Duitsland in de Tweede Wereldoorlog mogelijk had gemaakt? Kortom: dát moest anders. Weg met de autoritaire verhoudingen, gelijkwaardigheid tussen mannen, vrouwen en kinderen moest het uitgangspunt worden van het nieuwe vrije opvoeden.
De documentaire Erziehung zum Ungehorsam (Opvoeding tot ongehoorzaamheid), die de VARA in 1969 uitzond, wees daarbij voor groepen radicale studenten en jonge ouders de weg. In West-Berlijn waren radicale studenten AA-Kinderläden begonnen: collectieve crèches waar kinderen Anti-Autoritair (AA) werden opgevoed door hen zo min mogelijk te beperken in hun wensen en driften. In mei 1970 volgde in Nederland de eerste antiautoritaire kresj (ook de spelling moest er aan geloven) in Nijmegen. Een jaar later waren er zo’n vijftien vergelijkbare crèches in en rond de universiteitssteden, waarvan de Prins Constantijn kresj in Amsterdam uitgroeide tot een van de meest spraakmakende.
Het betrof crèches waar zo’n tien tot twaalf kinderen werden opgevangen en waar de begeleiding in wisseldiensten door de ouders zelf werd verzorgd. De omgang met de kinderen moest, aldus een publicatie uit die dagen: 1. De ‘fiksatie’ van een kind op één ouderpaar tegengaan door het meerdere contactpersonen te bieden. 2. Verhinderen dat de gezagsafhankelijkheid van een kind zich in de karakterstructuur vastlegt. 3. Alle ruimte geven aan creativiteit, bijvoorbeeld in het ontdekken van lustaspecten van eigen en andermans lichaam. Tijdens wekelijkse bijeenkomsten namen de ouders de gang van zaken door en toetsten zij de praktijk aan de theorie.
Antiautoritair opvoeden bleek een uiterst lastige opgave. In sommige crèches werd het een totale puinhoop en kregen ouders grote (politieke) onenigheid. Regels en corrigerend optreden bleken uiteindelijk zelfs in een AA-kresj onvermijdelijk. Een flink aantal ging uiteindelijk aan discussies, meningsverschillen en ouderlijke onvrede ten onder, andere ‘normaliseerden’ en werden opgenomen in het snel groeiende ‘reguliere’ kinderopvangcircuit. Halverwege de jaren zeventig was het feest voorbij.
Wat overigens niet wil zeggen dat de discussie over vrije opvoeding, waar de antiautoritaire kresjes het extreme topje van de ijsberg van vormden, geen diepe sporen heeft nagelaten. Menig ouderlijk huis werd een strijdperk waarin oude vanzelfsprekendheden (op tijd thuis komen, verzorgd uiterlijk, nette haren, verplichte dansles, geen seks voor het huwelijk, muziek zacht) op voet van oorlog kwamen te staan met de nieuwe jeugdige verlangens (lange haren, hippe kleren, harde popmuziek, drugs, vrije seks). Het ouderlijke gezag moest zichzelf herontdekken.
Wat dat betreft tekenen de jaren zestig en zeventig tot op de dag van vandaag de opvoedingspraktijk. Hiërarchische verhoudingen (vader de baas, moeder de zorg, kinderen gehoorzaam) hebben daarin plaatsgemaakt voor meer gelijkwaardige en communicatieve omgangsvormen. Het krijgen van kinderen verloor voor velen zijn natuurlijke vanzelfsprekendheid en werd een bewuste keuze van ouders. Daarmee werden kinderen ook serieuzer genomen. Ze werden geacht hun eigen mening te ontwikkelen en mee te praten. ‘Verbieden’ verloor zijn vanzelfsprekendheid en werd nogal eens door ‘moderne’ ouders gevoeld als zwaktebod, beter was het om kinderen met argumenten te overtuigen. Dat leidde, zeker als hun kinderen de puberleeftijd bereikten, soms tot een diepe vertwijfeling bij ouders en tiranniek gedrag van kinderen. Er is een bibliotheek aan pedagogische literatuur volgeschreven om in deze spanningen ouders de weg te wijzen. Die vertwijfeling lijkt tegenwoordig iets meer overwonnen, hoewel de forse reeks boeken over pubers het tegendeel doet vermoeden. Toch heeft het moderne ouderschap steeds vastere vormen gekregen. In principe weten moderne ouders heel goed dat zij er zijn om ‘grenzen te stellen’ en mocht men daar niet direct van overtuigd zijn, dan wordt dat wel via mensen die het beter kunnen weten (deskundigen) en tal van opvoedingsboeken en opvoedingstijdschriften ingepeperd (zie afbeeldingen). Maar ja, weten is één ding, er altijd even consequent naar handelen een tweede.
Publicatiedatum: november 2012, laatste wijziging 23 februari 2013.
Auteur: Jos van der Lans
Publicatiedatum: 15-03-2012
Datum laatste wijziging :23-01-2017
Auteur(s): Jos van der Lans,