De Mulock Houwer-lezing 2016 stond in het teken van vluchtelingengezinnen in Nederland. Carla van Os wierp de vraag op hoe ouders in tijden van oorlog hun kinderen beschermen en wat dat betekent voor de opvang van vluchtelingengezinnen in Nederland.
Een artikel-versie van de lezing is gepubliceerd in het PIP Magazine van december 2016 en kunt u hier downloaden.
Carla van Os is orthopedagoog en jurist. Ze werkt als onderzoeker bij het Onderzoeks- en Expertisecentrum voor Kinderen en Vreemdelingenrecht van de Faculteit Gedrags- & Maatschappijwetenschap van de Rijksuniversiteit Groningen.
Broodje Pastrami
Carla van Os begon haar Mulock Houwer-lezing met een verhaal van de Israëlische schrijver Etgar Keret. Deze las dit verhaal over zijn zoon Lev voor bij het 75-jarig
jubileum van Vrij Nederland. Die dag stond in het teken van oorlog en verzet vanwege het
verleden van het weekblad. Keret raakte Carla van Os omdat hij met zijn verhaal zo treffend illustreert
hoe creatief ouders kunnen zijn in het beschermen van hun kinderen. Het zegt ook veel over
de psychische gezondheid en weerbaarheid van Levs ouders. Je zou elk kind opvoeders
wensen die in staat zijn om bij dreigend gevaar een Broodje Pastrami te bedenken. Daarom nam Carla van Os het Broodje Pastrami op in de titel van haar lezing over opvoeden in cisistijd.
Het luchtalarm klinkt als we op de grote weg rijden, onderweg naar opa Jonathan, een paar
kilometer ten noorden van Tel Aviv. Mijn vrouw Sjira manoeuvreert naar de kant van de weg en we
stappen de auto uit, met achterlating van de badmintonrackets en de pluimbal op de achterbank.
Lev houdt mijn hand vast en zegt: ‘Papa, ik ben een beetje nerveus’. Hij is zeven, en zeven is een
leeftijd waarop het niet erg cool gevonden wordt om over angst te praten, dus wordt het woord
‘nerveus’ in plaats daarvan gebruikt.
Volgens de instructies van de burgerbescherming gaat Sjira langs de kant van de weg liggen. Ik zeg
Lev dat hij ook moet gaan liggen. Maar hij blijft staan, zijn kleine, zweterige hand stevig in de mijne.
‘Ga meteen liggen’, zegt Sjira met stemverheffing om boven de blèrende sirene uit te komen.
‘Wat denk je van een spelletje Sandwich Pastrami?’ vraag ik Lev.
‘Wat is dat?’ vraagt hij, zonder mijn hand los te laten.
‘Mama en ik zijn de boterhammen’, leg ik uit, en jij bent een plak pastrami, en we moeten zo snel
we kunnen een sandwich pastrami maken. Vooruit. Eerst ga jij op mama liggen.’
En Lev gaat op Sjira’s rug liggen en omhelst haar zo stevig als hij kan. Ik ga boven op hen liggen,
en duw hard tegen de vochtige aarde met mijn handen opdat ik ze niet plet.
‘Dit voelt goed’, zegt Lev, en hij lacht.
‘Pastrami zijn is het beste deel’, zegt Sjira onder hem.
‘Pastrami!’ schreeuw ik.
‘Pastrami!’ schreeuwt mijn vrouw.
‘Pastrami!’ schreeuwt Lev met beverige stem, ofwel van opwinding, ofwel van angst.
(...)
En dan horen we de klap. Hard, maar ver weg. We blijven lange tijd op elkaar liggen, zonder te
bewegen. Mijn armen beginnen pijn te doen van het dragen van mijn eigen gewicht. Vanuit mijn
ooghoek zie ik andere automobilisten die op de weg hebben gelegen opstaan en het stof van hun
kleren vegen. Ook ik sta op.
‘Ga liggen,’ zegt Lev, ‘ga liggen, papa. Je verpest de sandwich.’
Ik ga weer even liggen, en zeg: ‘Oké, het spel is uit. Wij hebben gewonnen.’
(...)
(Etger Keret, Zeven vette jaren, 2013: pp. 171-172.)
Video-registratie:
|