1912 Eigen daklozen eerst Het ‘domicilie van onderstand’ op herhaling als ‘regiobinding’ |
|
Wie draait er op voor de kosten van de opvang van dak- en thuislozen? Een eeuwenoude kwestie die tot op de dag van vandaag speelt. Eind 2011 reikte het Haagse gemeentebestuur pasjes voor de nachtopvang uit aan de eigen daklozen. Voor daklozen die niet over zo’n pasje beschikten, zoals Polen en andere Oost-Europeanen, bleven de poorten gesloten. Vergelijkbare maatregelen werden genomen in Amsterdam en Utrecht. Alleen daklozen met een zogeheten ‘regiobinding’ mogen een beroep doen op de lokale voorzieningen. Pal na de Franse tijd heette regiobinding ‘domicilie van onderstand’. In 1818 bepaalde de wetgever dat de kosten van de bijstand voor rekening van de domiciliegemeente kwamen – de plaats waar een behoeftige was geboren of de laatste vier jaar had gewoond. Het gevolg was dat gedurende de hele negentiende eeuw kerkelijke en burgerlijke armenbesturen met elkaar in de clinch lagen over wie wat moest betalen. In de archieven van de armenzorg bevinden zich stapels schrijnende gevallen van mensen die van het kastje naar de muur werden gestuurd en ondertussen van bijstand verstoken bleven. De Armenwet van 1912 probeerde daar een doorbraak in te forceren. De wet bepaalde dat het stads- of armenbestuur waar iemand om hulp aanklopte, binnen een jaar het provinciebestuur kon verzoeken de kosten van ondersteuning voor rekening van de herkomstgemeente te laten komen. Want, aldus de memorie van toelichting: ‘groote gemeenten [ondervinden] meermalen schadelijke gevolgen, doordat kleine gemeenten haar zieken of hulpbehoevenden trachten af te schuiven. (…) Meermalen bestond er een vermoeden dat ongeoorloofde drang was uitgeoefend, maar zelfs al werd het vermoeden bijna tot zekerheid gesteld, dan stond men machteloos, vermits de wet geen middel geeft om kleine gemeenten tot rede te brengen.’ Het wetsartikel bleek niet echt soelaas te bieden. Kosten verhalen is immers een arbeidsintensieve kwestie en daardoor een stuk minder aantrekkelijk dan kosten voorkomen. Zeker als de persoon in het geheel niet over papieren beschikte of als men het vermoeden had dat de kluit werd belazerd, bleef de terughoudendheid intact: Sorry, eigen thuislozen eerst. Met de komst van de Algemene Bijstandswet in 1965 leek het erop dat er definitief een andere wind begon te waaien. De Bijstandswet bevrijdde hulpbehoevende mensen, in de woorden van minister Marga Klompé, van ‘de genade’ en verschafte hun ‘een recht’ op bestaanszekerheid. Op lokaal niveau ontwikkelde de bijstandsuitkering, waar iedereen recht op had die kon aantonen over geen andere financiële middelen te beschikken, zich tot een aanzwellende financiële voedingsbron voor opvangvoorzieningen. Gemeenten deden daar in het geheel niet moeilijk over: de staat betaalde immers. Zo ontstonden talloze kleine nieuwe opvangvoorzieningen, die sinds 1971 ook rechtstreeks betaald werden door de bijstandsuitkering of een deel daarvan op de rekening van de voorziening te storten, die na aftrek van kosten de cliënt van zakgeld voorzag. In de jaren tachtig begon de landelijke overheid orde op zaken te stellen (zie 1981 De rijksoverheid reeorganiseert). Eerst kwam er een landelijke subsidieregeling voor opvangvoorzieningen, die in de loop van de jaren tachtig en negentig volledig gedecentraliseerd werd naar gemeenten. Daarmee kwam de oude discussie terug: wie betaalt? Waarom zouden we in Zwolle moeten betalen voor een Rotterdammer? Sinds 2009 geldt nagenoeg in het hele land de regel dat alleen iemand die gedurende de laatste drie jaar minimaal twee jaar aantoonbaar zijn hoofdverblijf heeft gehad in de regio, zich kan laten inschrijven en gebruik kan maken van maatschappelijke opvangvoorzieningen en zorg. Zo niet, dan wordt de betrokken persoon geacht terug te gaan naar waar hij/zij vandaan komt. Dus kan de mishandelde vrouw uit A. die er belang bij heeft om uit haar woonplaats te vluchten, niet zomaar in B. worden opgevangen. Dus moeten er volop papieren aan de poort gevraagd worden. Dus voorzag de gemeente Den Haag de eigen daklozen van pasjes om Polen en andere vreemde snuiters buiten de deur te houden. Kortom, sinds de Wet op het Domicilie van Onderstand uit 1818 of de Armenwet van 1912 is er eigenlijk niet zo heel veel veranderd. Trof men de verstotenen vroeger aan in de duistere krochten van de karig verlichte steden, tegenwoordig tref je ze aan in verlopen kraakpanden, verlaten caravans en in tentjes in de bossen rondom de stad. Publicatiedatum: maart 2012, |
|