Verwante vensters |
|
1833 Eerste jeugdgevangenis in Rotterdam Tussen straffen en opvoeden |
|
Straffen of opvoeden, opsluiten of behandelen? In Nederlandse jeugdgevangenissen moeten jonge criminelen zowel boete doen als heropgevoed worden tot deugdzame burgers. Dat laatste is nooit helemaal gelukt.Toen in 1833 in Rotterdam de eerste Nederlandse jeugdgevangenis werd opgericht, bestond er in ons land pas kort een algemeen geldend strafrecht. Na het Crimineel Wetboek voor het Koninkrijk Holland (1809-1811), dat 12-minners vrijwaarde van straf en dat voor 12- tot 15-jarigen een maximale gevangenisstraf van twee maanden kende, trad in 1811 de Franse Code Pénal in werking. In de geest van de Verlichting maakte zij onderscheid tussen volwassen criminelen en jonge boefjes, die een mildere straf kregen. De grens lag bij zestien jaar. Voor elk kind moest de rechter bepalen of het gehandeld had met of zonder ‘oordeel des onderscheids’. Wie verantwoordelijk werd geacht voor zijn misdrijf kreeg gevangenisstraf, andere kinderen gingen vrijuit of konden naar een ‘verbeterhuis’ worden gestuurd (zij het dat zulke tehuizen toen nog niet bestonden). De delicten waarvoor de meeste jongeren in de negentiende eeuw veroordeeld werden (soms tot jarenlange detentie), zouden we nu (erg) licht noemen: meestal betrof het diefstal zonder geweld, oplichting of landloperij. De Rotterdamse jeugdgevangenis, bedoeld voor jongens, kwam tot stand op initiatief van het in 1823 opgerichte Nederlandsch Genootschap tot Zedelijke Verbetering der Gevangenen, voorloper van de huidige reclassering. Geïnspireerd door de Engelse filantroop John Howard ijverden de leden, afkomstig uit de gegoede burgerij, voor betere leefomstandigheden en morele verheffing van gevangenen. Ze bezochten gevangenissen, zorgden voor (godsdienst)onderwijs en arbeid en verschaften kleding, gereedschappen, reisgeld en werk aan gevangenen die met ontslag gingen. De overheid beperkte zich toen nog tot opsluiten en bewaken. In de praktijk kwam in de Rotterdamse gevangenis alleen een deel van de jongeren terecht die langer dan drie maanden moesten zitten. De korter gestraften zaten hun straf uit in de plaatselijke bajes. In 1836 kwam er in Amsterdam een aparte meisjesgevangenis. Omdat er nog geen verbeterhuis bestond, zaten in Rotterdam ook jongens die niet verantwoordelijk werden gehouden voor hun misdadig gedrag. 44 van hen verhuisden in 1857 naar een nieuwe voorziening speciaal voor deze categorie ‘opvoedelingen': het Huis van Verbetering en Opvoeding in Alkmaar. Nieuw was ook dat de overheid de verantwoordelijkheid voor hun scholing en vorming op zich nam. Twee jaar later opende in Montfoort een soortgelijke inrichting voor meisjes. Toen de capaciteit van Alkmaar in 1878 onvoldoende bleek, werden mannelijke opvoedelingen naar De Kruisberg in Doetinchem gestuurd. Daar bestond sinds 1866 een nieuwe jeugdgevangenis ter vervanging van de verouderde Rotterdamse inrichting. Na de invoering van de Gestichtenwet gingen de drie tehuizen vanaf 1886 verder onder de naam ‘Rijksopvoedingsgesticht’. Zes jaar later volgde in Avereest (Overijssel) een vierde gesticht speciaal voor jongens. Met de invoering van de Kinderwetten in 1905 veranderde er veel. Heropvoeding werd voor alle criminele jongeren tot achttien jaar de regel. De rechter kon kiezen tussen berisping, een korte straf in een tuchtschool of jarenlange heropvoeding in een rijksopvoedingsgesticht. Daar kwamen soms ook kinderen terecht die te lastig werden gevonden voor een particulier tehuis voor civielrechtelijk geplaatste kinderen. Omgekeerd kon een minderjarig boefje ook voor heropvoeding in een particulier kindertehuis worden geplaatst. Zo ontstond een vermenging van twee groepen, die gaandeweg ook steeds meer gelijk werden behandeld vanuit de visie dat ze naast heropvoeding ook hulp nodig hadden. Daardoor ging men vanaf de jaren zeventig tehuiskinderen indelen naar de gewenste behandeling. Het in 2005 genomen besluit om beide groepen weer uit elkaar te halen werd in 2007 van nieuwe argumenten voorzien door onderzoeksrapporten van vier inspectiediensten en de Algemene Rekenkamer. Die oordeelden enerzijds dat er in de justitiële jeugdinrichtingen, zoals de rijksopvoedingsgestichten sinds 1990 heetten, grote kans bestond op een onveilig leef- en behandelklimaat (zowel voor de jongeren als het personeel) en anderzijds dat de terugkeer naar de samenleving onvoldoende begeleid werd. Sinds de oprichting van de eerste jeugdgevangenis is de verhouding tussen straffen en opvoeden steeds meer opgeschoven richting heropvoeding, hoewel daar in de praktijk vaak niet veel van terechtkwam. De nieuwste plannen voor een adolescentenstrafrecht voor 15- tot 23-jarigen voorzien in zowel een uitgebreider pakket van sancties en gedragsinterventies als in de mogelijkheid zwaardere straffen op te leggen. Publicatiedatum: maart 2012 |
|