Eva Vriend De helpende hand De verborgen geschiedenis van de gezinszorg in Nederland Atlas Contact, Amsterdam, 1922 ISBN 9789046707906 € 17.50 Bestellen |
||||||||||
In dit boek beschrijft Eva Vriend op een originele wijze de geschiedenis van de gezinszorg in Nederland. Zij groeide zelf op in een gezin, waarin tien jaar lang gezinsverzorgsters een helpende hand toestaken, eerst ter ondersteuning van haar ernstig zieke moeder en na haar overlijden ter vervanging. Toen Vriend aan haar vader vertelde, dat zij een boek wilde schrijven over de geschiedenis van de gezinszorg, haalde hij een doos van zolder met allerlei spullen van haar moeder. Die bleek voor haar huwelijk zelf gezinsverzorgster te zijn geweest en veel te hebben bewaard van haar opleiding in Amsterdam en haar werk daarna. Vriend besloot daarop de geschiedenis van de gezinszorg te beschrijven aan de hand van de persoonlijke ervaringen van haar moeder en haarzelf. Daarvoor heeft ze ruim dertig intervieuws afgenomen met collega’s van haar moeder, gezinsverzorgsters die zij zelf heeft meegemaakt, familieleden en deskundigen. Opzet boek Het verhaal van de gezinsverzorgsters staat centraal. Het boek telt tien hoofdstukken, telkens genoemd naar de hoofdrolspeelster van het betreffende hoofdstuk, te beginnen met moeder Ria. Vriend noteert hun verhaal, vult dit soms aan met haar eigen ervaringen of inzichten van anderen en wisselt deze ‘oral history’ geregeld af met meer beschouwende paragrafen over het ontstaan, de ontwikkeling en de neergang van de werksoort gezinszorg. Die paragrafen voorzien de persoonlijke verhalen van een maatschappelijk en historisch kader. Jammer is, dat de paragrafen alleen doorlopend genummerd zijn en geen titel hebben. Zo is het heel lastig om iets terug te zoeken. Eerste initiatieven Onder het motto ‘Volksherstel door gezinsherstel’ kreeg de gezinszorg na de Tweede Wereldoorlog vorm. Maar de wortels gaan verder terug. Als eerste initiatief noemt Vriend de Vereniging voor Hulp in het Huisgezin, die in 1895 in Deventer was gestart door een groep plaatselijke industriëlen. De vereniging zorgde, na doorverwijzing door de huisarts, voor maximaal zes weken huishoudelijke hulp, opdat het huishouden zo snel mogelijk weer op eigen benen kon staan. De Amsterdamsche Vereeniging voor Huisverzorging volgde in 1901. Al eerder waren kruisverenigingen opgericht, die zich niet zozeer richtten op de huishoudelijke verzorging als wel de verpleegkundige zorg. De arts Jacobus Penn had in 1875 het eerste Witte Kruis opgericht in Hilversum. In het verzuilde Nederland volgden al snel het neutrale Groene Kruis, het rooms-katholieke Wit-Gele Kruis en het protestants-christelijke Oranje-Groene Kruis. Eigenlijk zouden de wijkverpleegkundigen ook de verantwoordelijkheid voor de huishoudelijke hulp op zich moeten nemen, maar vanwege geldgebrek en bijziendheid van de mannelijke bestuurders kwam het hier niet van. Katholieke initiatieven Aan katholieke kant kunnen twee initiatieven genoemd worden. De Jezuïet J. Jorna zag in zijn parochie in Den Haag veel problemen in arme gezinnen en stichtte daarom in 1915 een congregatie van vrouwelijke religieuzen om hen te helpen als kraam- of gezinsverzorgster. De zusters zijn genoemd naar de Florentijnse heilige Juliana Falconieri [1270?-1341] en werden daarom ook wel ‘de Juliaantjes’ genoemd. In het bisdom Breda richtte de priester Mgr. Franciscus Frencken in 1926 de Vereniging van Catechisten van de Eucharistische Kruistocht op, die zich vooral richtte op de jonge fabrieksmeisjes. Hij wilde hen voorbereiden op hun toekomstige taak als echtgenote en moeder en vreesde dat het fabriekswerk hen op het verkeerde pad bracht. De Catechisten vonden bij de meisjes weinig gehoor en Frencken gaf hen daarom in 1934 ook een huishoudelijke taak. “Want waar anders dan in het gezin, ‘het stille paradijs van geluk’, kon de katholieke geest beter worden aangeleerd en doorgegeven?” (p. 33) Dit initiatief sloeg aan. Al in 1939 stichtte Frencken op het kasteel Bouvigne in Ginneken de eerste internaatsopleiding voor professionele gezinsverzorgsters. Volksherstel door gezinsherstel Na de Tweede Wereldoorlog moest Nederland niet alleen sociaal-economisch worden hersteld, maar vrij algemeen heerste de opvatting, dat ook ene morele werderopbouw nodig was. Het Nederlands Volksherstel zette al in 1944 de grootscheepse actie ‘Zuid helpt Noord’ op. Grote groepen vrijwilligsters trokken in groepen van twintig tot veertig het land in om mensen te helpen hun huishouding weer op de rit te krijgen, materieel en moreel. Zijkregen daarvoor hun opleiding op kasteel Bouvigne. Deze inzet gaf de gezinsverzorging een goede naam. De Stichting Nederlands Volksherstel (zie ook venster Provinciale opbouworganen) startte daarop ‘Volksherstel door Gezinsherstel”. Vooral de katholieken pakten de gezinsverzorging structureel op, voortbouwend op de ervaringen van Mgr. Frencken. Al in 1946 werd de Nationale Raad voor de Katholieke Gezinszorg opgericht en kort daarna ook een internaatsopleiding in Amsterdam. Daar zou Ria, de moeder van Eva, later (halverwege de jaren 60) ook haar opleiding krijgen. Eind jaren veertig verstrekten 1900 gezinsverzorgsters sociale huishoudhulp in 20.000 gezinnen. Die aantallen breidden zich snel uit. In de jaren zestig was dat aantal al gestegen tot 9000, die werkzaam waren in veelal kleine instellingen (979). Terwijl in die tijd de verzorgingsstaat langzaam haar voltooing nadert, komen ook de eerste stemmen op om de kostenstijgingen te verminderen. Instellingen moeten fuseren en in de jaren zeventig wordt er ook bezuinigd op het aantal uren gezinszorg per gezin, ontstaan er duscussies over de invulling van het werk (is gezinsverzorging meer dan schoonmaken) en over fusies met het kruiswerk. Uiteindelijk zou dat laatste ook gebeuren en gingen gezinszorg en kruiswerk op in de thuiszorg. Katholieke werksoort Waar veel werksoorten in het sociaal werk ontstaan zijn in protestantse kringen, kan de gezinszorg gezien worden als een katholieke werksoort. De meeste gezinsverzorgsters waren van katholieke huize en het werk is kort na de Tweede Wereldoorlog ook flink gepromoot. Het mes sneed daarbij aan twee kanten. Voor veel ongetrouwde jonge vrouwen bood de gezinszorg een baan en waren de opleiding en baan tevens een voorbereiding op de eigen rol van echtgenote en moeder. Waar een internaatsopleiding van buitenaf gezien wordt als een beklemmende vorm van socialisatie, zijn de verhalen van Ria Vriend en haar medecursisten opvallend positief. Voor hen betekende de opleiding een mogelijkheid om het eigen gezin in een dorp te verlaten en de eigen hotizon te verbreden. Waar het sociaal werk aan het eind van de negentiende eeuw een emancipatoire rol vevrulde door een betaalde baan te bieden aan vrouwen uit de middenklasse en hoger, bood de gezinsverzorging een dergelijke kans voor vrouwen uit de arbeidersklasse en het platteland. Ria past tijdens haar ziekte de verworven kennis toe door zo lang mogelijk de regie over het eigen huishouden te houden. De verhalen maken ook de meerwaarde van de gezinszorg duidelijk. Terwijl praktische taken in het huishouden worden uitgevoerd, kunnen bijna terloops ook andere problemen en zorgen ter sprake komen. Door de langdurige presentie achter de voordeur was dat mogelijk. Eva Vriend heeft een mooi monument gemaakt voor haar moeder en al die andere gezinsverzorgsters. Jan Maasen
|
||||||||||