1883 De sociale fabriek
Marie Kruseman, eerste bedrijfsmaatschappelijk werkster
 
  homepage   volgende   laatste
Marie Kruseman (1862-1950) kwam in 1883 in dienst van de N.V. Nederlandsche Gist- & Spiritusfabriek in Delft (het latere Gist-Brocades, inmiddels opgegaan in DSM) en groeide daar in zes jaar uit tot Nederlands eerste maatschappelijk werkster in een fabriek. Jacques van Marken, die het bedrijf in 1869 had opgericht, was een vooruitstrevend en sociaal voelend werkgever die met zijn bedrijf een van de koplopers was in productietechnisch opzicht, maar ook sociaal. Zijn vrouw Agneta Matthes werkte aan dit sociale beleid volop mee. Ze behoorden tot het sociaal-liberale netwerk dat omstreeks 1870 de "sociale quaestie" agendeerde. Daarbij trokken ze intensief op met Agneta’s zus Elisabeth en haar man Arnold Kerdijk, de sociaal-liberale hervormer. Het motto van de Van Markens, en dus ook van de personeelsvereniging, was: "De fabriek voor allen, allen voor de fabriek".

De vestiging van sociaal werk in de Delftse fabriek was ingebed in een veelomvattend sociaal beleid dat voor die tijd opzienbarend was en sterk de trekken had van het vooruitstrevende sociaal-paternalisme. Van Marken stelde als eerste in Nederland in 1878 een ondernemingsraad in ("Fabriekskern"). In 1880 richtte hij een afdeling ’Belangen van het Personeel’ op, hij begon dat jaar ook met een Ziekenfonds en een eerste aanzet tot een pensioenvoorziening. Een ongevallenverzekering voor het eigen personeel kwam in 1884 tot stand. In het jaar dat Marie in dienst kwam, begon Van Marken ook met de bouw van het Agnetapark, een tuinwijk met woningen voor de fabrieksarbeiders, vlak naast de fabriek.

Marie Kruseman kreeg een breed takenpakket, met als kern de administratie van de personeelsafdeling. Dit betekende de zorg voor de "Vrijwillige Spaarkas", toezicht houden op het schoolbezoek van de kinderen van het personeel, inclusief het uitreiken van prijzen aan de kinderen zonder schoolverzuim, zorg voor het bedrijfsziekenfonds en - pensioenfonds, het organiseren van diverse cursussen en een huisvlijtschool voor jeugdige personeelsleden, een collectieve brandverzekering, en de redactie en publicatie van het weekblad De Fabrieksbode. Verder had ze het beheer van de uitleenbibliotheek, en een lees- en gezelligheidslokaal dat ook als kantine dienstdeed en verzorgde het subsidiebeleid van de Harmoniekapel en de zangvereniging. Ze legde huisbezoeken af en hield een soort "burgerlijke stand" bij en bemoeide zich met de speeltuin voor de arbeiderskinderen in het Agnetapark. In 1886 begon zij onder het pseudoniem "Airam" in De Fabrieksbode te schrijven. In datzelfde jaar werd op haar initiatief een naaischool voor de dochters van het personeel geopend. In 1885 werd Marie benoemd tot hoofdboekhoudster van de N.V. Gemeenschappelijk Eigendom, belast met de ingewikkelde boekhouding van de huur-, spaar- en aandelensystemen van de woningen in het Agnetapark. De bewoners waren namelijk geen huurders of eigenaar, maar aandeelhouders. Het werk van Marie Kruseman groeide uit tot een breed integraal takenpakket met elementen van wat later sociaal-cultureel werk, personeelswerk/HRM en bedrijfsmaatschappelijk werk zou heten.

Omstreeks 1900 was er een handjevol bedrijven met een maatschappelijk werkster, en dat aantal groeide tot 1940 langzaam tot circa dertig. Tijdens de de Tweede Wereldoorlog namen ruim honderd bedrijven een maatschappelijk werkster in dienst. Deze groei zette zich voort na 1945, want het bevorderen van human relations werd een centrale doelstelling in het sociale bedrijfsbeleid. Daardoor, en door de vele veranderingen als gevolg van de naoorlogse industrialisatie, kreeg het bedrijfsmaatschappelijk werk wind in de zeilen. In 1950 hadden 338 bedrijven (vooral bedrijven met meer dan 300 arbeiders) een of meer maatschappelijk werksters in dienst. En dat aantal breidde zich geleidelijk verder uit.

In de jaren veertig, vijftig en zestig speelden Ella Goubitz en Marianne Schröder een belangrijke rol in het uitwerken van de theorie en methodiek van het bedrijfsmaatschappelijk werk. Binnen de opleidingen maatschappelijk werk ontstonden vanf midden jaren vijftig specialisaties "arbeidsverhoudingen/personeelswerk" die in 1960 werden omgezet in studierichtingen hbo personeelswerk. De opleiding voor bedrijfsmaatschappelijk werk bleef een specialisatiemogelijkheid binnen de opleidingen voor maatschappelijk werk.
Onder invloed van de tijdgeest en als reactie op de psychologiserende benadering ontstond in de jaren zestig en zeventig een maatschappijkritische benadering waarbij bedrijfsmaatschappelijk werkers de werknemers als slachtoffer zagen van bedrijfsstructuren en zich profileerden als belangenbehartiger. Hiermee dreigde het zichzelf uit de markt te prijzen. In de jaren tachtig ontstond opnieuw aandacht voor de kwaliteit van de beroepsuitoefening met als basis organisatiegericht werken vanuit de visie dat werkgever en werknemer elkaar nodig hebben. In diezelfde periode na 1980 werd de Arbowet in fasen van kracht waardoor de aandacht voor veiligheid, gezondheid en welzijn een wettelijke basis kreeg.

Publicatiedatum: 30-01-2013
Datum laatste wijziging :23-11-2022
Auteur(s): Maarten van der Linde
(1948-2020)
,
Verwante vensters
Extra De Arbo-wet
Waar mensen arbeid verrichten moeten goede afspraken worden gemaakt over de omstandigheden waaronder dit kan of moet gebeuren. Dit heeft direct met onze veiligheid, gezondheid en welzijn te maken. Daarom heeft de Nederlandse wetgever de arbeidsomstandighedenwet (kortweg Arbo-wet) opgesteld en bindend voorgeschreven voor werkgevers en werknemers. De Arbo-wet kwam tot stand op 8 november 1980 en is gefaseerd ingevoerd. Per 1 oktober 1990 is de Arbo-wet nagenoeg in zijn geheel gaan gelden voor het bedrijfsleven. Nadien zijn nog wel enkele wijzigingen aangebracht, mede als gevolg van Europese regelgeving.
Bij arbeidsomstandigheden kan een verdeling worden gemaakt in drie aandachtsgebieden die gezamenlijk de kwaliteit van de werkzaamheden aangeven, namelijk:
• Veiligheid, zoals onveilige machines, gladde vloeren, gevaarlijke stoffen en hete onderdelen.
• Gezondheid, gaat over het niet ziek worden van je werk. Niet op korte termijn en niet op lange termijn.
• Welzijn, gaat erom dat je met plezier je werk kunt doen.
Verder studeren
  • Schaafsma, Baukje (2012), Bedrijfsmaatschappelijk werk in ontwikkeling. Strategisch samenwerken, innoveren en profileren.  Amsterdam: SWP.
  • Schaafsma, Baukje (2010), Bedrijfmaatschappelijk werk,  in: Henk Jongman en Mirjam Groen, Maatschappelijk werk in uitvoering. Kijk op de praktijk, blz. 235-264.
  • Anneke Menger, Silvia Timmer (2002), Karakteristieken van het bedrijfsmaatschappelijk werk: het bedrijfsmaatschappelijk werk in beeld! : een brochure over de kenmerken en karakteristieken vh bedrijfsmaatschappelijk werk in Nederland.  Utrecht, uitgave van de NVMW.
Literatuur
  • Jongh, J.F. de (1957), Maatschappelijk werk in bedrijven,  in: J. Everts en A. Treurniet (red.), Gids voor Maatschappelijk Werk, deel 1, blz. 303-307.
  • Goubitz, Ella (1949), Enige aspecten van het maatschappelijk werk in het bedrijf,  in: Problemen van Maatschappelijk Werk. Gedenkboek ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan (1899-1949) van de School voor Maatschappelijk Wedrk, Pieter de Hoochstraat 78, Amsterdam, blz. 278-301.
  • PDF document Kleyn, Louise J.M. (1948), Maatschappelijk Werk in de bedrijven,  in: M.G. Schenk (red.), Vrouwen van Nederland 1898-1948. Amsterdam, blz. 228-234.
  • Levenbach, Marius G. (1930), De menselike verhoudingen in de onderneming,  in: Maatschappelijk werk. Opstellen aangeboden aan Emilie C. Knappert op haar zeventigsten verjaardag 15 juni 1930, blz. 187-204.
Links
 
  homepage   volgende   laatste