1975 Vrouwenhulpverlening Socialisatie als oorzaak van problemen |
|
Vrouwenhulpverlening (VHV) werd de verzamelnaam voor hulpverleningspraktijken die in de jaren zeventig zijn ontstaan vanuit de feministische vrouwenbeweging. Ze ontstonden als een kritische reactie op de werkwijze van de gevestigde hulpverlening in de (geestelijke) gezondheidszorg en het maatschappelijk werk. Verhalen over verkrachting, incest of ander seksueel geweld werden in de ogen van feministen niet serieus genomen. Adviezen waren vaak gebaseerd op traditionele, stereotype ideeën over vrouwelijkheid, met name schoonheid, huwelijk, moederschap en het huisvrouwenbestaan. Aktiegroepen als Man Vrouw Maatschappij (1968) en Dolle Mina (1970) stimuleerden dat er een persoonlijke en politieke bewustwording van vrouwen op gang kwam. Dat gebeurde vanaf 1971 in zogenaamde praatgroepen. Vrouweninitiatieven, waarbij (zelf)hulp en actie met elkaar werden gecombineerd, schoten als paddenstoelen uit de grond: de Vrouwentelefoon (1973), Blijf-van-m’n-lijf-huizen (1974), Vrouwen tegen verkrachting (1975), Feministische Oefengroepen Radicale Therapie (1975), Vrouwen Tegen Seksueel Geweld (1976), Vrouwen in de Overgang (VIDO), Vrouwen met postnatale depressie (PND). 1975 werd het Internationale Jaar van de Vrouw. Gelijkberechtiging van vrouwen, onderdeel van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948), werd in dat jaar een belangrijk thema. Na 1975 werd vrouwenemancipatie regeringsbeleid en kwam er geld beschikbaar om nieuwe vormen van vrouwenhulpverlening te financieren. De Vrouwenhulpverlening werkte vanuit de visie dat problemen van vrouwen vaak te maken hebben met haar socialisatie en met haar positie als vrouw in deze maatschappij, en dat het erom gaat vanuit een emancipatorisch gezichtspunt bij te dragen aan de oplossing van die problemen. Vanuit deze visie werd een aantal werkprincipes gehanteerd: - Problemen van vrouwen worden in verband gebracht met hun maatschappelijke leef- en werkomstandigheden, individualisering wordt tegengegaan; - Lichamelijke, psychische en sociale problemen hangen nauw met elkaar samen en verdienen dan ook alle drie de aandacht; - De keuzevrijheid van de vrouw staat centraal: het accent ligt op haar proces van zoeken en vinden van oplossingen voor haar situatie. Betutteling is uit den boze; - Expliciete vermijding van aanpassing van vrouwen aan bestaande rolpatronen; - De relatie tussen hulpverleenster en cliënte is zoveel mogelijk gelijkwaardig, terwijl positieverschillen expliciet worden benoemd. Begin jaren tachtig begonnen ook de gevestigde instellingen gerichte aandacht te geven aan de problemen van vrouwen, waarbij ze in meer of mindere mate deze werkprincipes volgden. Onderzoek wees uit dat in 1985 een derde van de Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW) instellingen aandacht besteedde aan vrouwenhulpverlening en in 1987 al meer dan de helft. Maar heel vlot ging het niet, want de verschillen in stijl, werkwijze en organisatie tussen de Vrouwenhulpverlening en het AMW waren aanzienlijk. Een ander verschil was dat het AMW vooral huisvrouwen, ouderen en alleenstaanden uit de arbeidersklasse of kleine middenstand als doelgroep had, met weinig eigen inkomen en niet veel opleiding. Zij bevonden zich doorgaans in traditionele leefsituaties. Het waren meestal niet de vrouwen die hun problemen al duidelijk hadden en onder woorden konden brengen. Het AMW kreeg vrouwen “die vast zaten” en zich bij het AMW voor het eerst uitspraken, iets wat ze niet deden bij familie, buurvrouwen of kennissen. De werkwijze van de vrouwenhulpverlening was voor hen niet direct toepasbaar. Door beëindiging van subsidies zijn veel vrouwenhulpverleningsprojecten in de jaren negentig verdwenen en werd integratie in de reguliere hulpverlening nagestreefd. Van een structurele inbedding van vrouwenhulpverlening in het hulpverleningsbeleid is echter geen sprake geweest. Inhoudelijk hebben zich in de jaren tachtig nog interessante ontwikkelingen voorgedaan. Als reactie op de Vrouwenhulpverlening ontstond de Mannenhulpverlening. Door integratie van zowel vrouwen- als mannenhulpverlening kwam de term ’seksespecifieke hulpverlening’ (voor mannen en vrouwen) in zwang. Omdat sekse teveel zou verwijzen naar vastliggende, biologisch gefundeerde verschillen tussen mannen en vrouwen, werd een nieuw begrip gemunt: genderspecifieke hulpverlening. Met het begrip ‘gender’ wordt het vanzelfsprekende van het maken van verschil tussen mannen en vrouwen ter discussie gesteld, evenals de machtswerking die daarvan uitgaat. Ook ontstond specifieke aandacht voor lesbische hulpverlening en specifieke hulp voor zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen. Vanaf 2000 wordt daarom ook dikwijls gesproken van ‘diversiteitbewuste hulpverlening’. Het streven blijft hulpverlening toegankelijker en doeltreffender te maken voor marginale groepen en via de hulpverlening ook hun psychische en maatschappelijke weerbaarheid te vergroten. Dit streven is nog steeds actueel.
Publicatiedatum: 10-04-2014
Datum laatste wijziging :11-10-2014 Auteur(s): Maarten van der Linde (1948-2020), |
|