1990 Frontliniewerkers Eerherstel voor zorgzaam paternalisme |
|
In 1990 introduceerde Jacquelien Soetenhorst-de Savornin Lohman het begrip ‘frontliniewerkers’. Zij werkte als hoogleraar Sociale hulpverlening aan volwassenen op de Universiteit van Amsterdam. Frontlinewerkers waren sociaal werkers, ambtenaren en dienstverleners die werken als scharnier tussen de wereld van de instanties en bureaus (de ‘systeemwereld’) en de ‘leefwereld’ van mensen die op hun diensten zijn aangewezen. Het woord 'frontliniewerker' was haar vertaling van de street level bureaucrat, de naam die de Amerikaanse onderzoeker Michael Lipsky in 1969 had gegeven aan de ambtenaren die in het dagelijks leven het overheidsbeleid ‘smoel’ geven. Politieagenten, onderwijzers en leraren, wijkverpleegkundigen, reclasseringswerkers, schuldhulpverleners, woonmaatschappelijk werkers, bijstandsmaatschappelijk werkers, opbouwwerkers, jeugdleiders. Soetenhorst voerde een pleidooi voor discretionaire ruimte voor deze beroepsgroepen: ruimte om te handelen in het directe contact met klanten en groepen, zonder beperkt te worden door protocollen of regels. Een tweede opsteker voor het maatschappelijk werk datzelfde jaar was het onderzoek van Geert van der Laan Legitimatieproblemen in het maatschappelijk werk. Hij reikte professionals een theoretisch raamwerk aan waarin hulpverlening, disciplinering en ongevraagd ingrijpen niet als tegenpolen werden opgevat, maar juist met elkaar in verbinding werden gebracht. Dat was ook een antwoord op Achterhuis’ stelling dat machtsuitoefening door professionals per definitie verdacht was. Van der Laan stelde dat het inzetten van macht geen misbruik is zolang het gelegitimeerd wordt. Er ontstond een nieuw elan. Het congres van de Marie Kamphuis Stichting in november 1993 gaf een stand van zaken van het maatschappelijk werk waaruit bleek dat het vak weer in volle ontwikkeling was. Daar werd verslag van gedaan in het boek De lerende professie. Hoofdlijnen van het maatschappelijk werk. Dit alles toonde aan dat er meer was dan ‘nieuwe zakelijkheid’ en ‘marktgerichtheid’. Sociaal verpleegkundige Henri Henselmans lanceerde in 1993 het begrip ‘bemoeizorg’. Jos van der Lans en Paul Kuypers vroegen zich in 1994 in hun pamflet Naar een modern paternalisme af: ‘Wat is er toch gebeurd met het ouderwetse handwerk in de verzorgingsstaatinstituties? De professionals kruipen liever als specialisten achter hun bureaus dan dat ze hun ambacht in de frontlinies op straat uitoefenen’. Hij pleitte voor nieuw professioneel elan en ‘erop af gaan’. In diezelfde lijn signaleerde Geert Mak in 1995 het verdwijnen van het huisbezoek: ‘het arbeidsintensieve handwerk van de verzorgingsstaat is bij sommige officiële hulpverleningsinstellingen helemaal uit het zicht verdwenen.’ De ontwikkeling in de richting van bemoeizorg, outreachend werken en erop af gaan zette door. Er werden succesvolle projecten opgezet, zoals in Rotterdam het project Stoeprand dat zich richtte op huurders met schulden die uit hun huis gezet dreigden te worden, in Amsterdam De Vliegende Hollander met hetzelfde doel, in Zwolle het Buurt Innovatie Team Zwolle (BITZ). Het ministerie van VWS maakte bemoeizorg in 1997 tot speerpunt van beleid. Het Oranje Fonds financierde van 2001 tot en met 2003 een programma Outreachende Hulpverlening waarin Anneke Menger met collega’s door het land reisde om sociaal werkers te trainen in de nieuwe werkwijze. Na afloop beschreef de pedagoog Lia van Doorn de praktijkervaringen van tien van deze projecten. Vanaf 2009 vormden het frontliniewerk en het eropaf-gaan de kern van het door VWS-staatssecretaris Bussemaker gepropageerde welzijn-nieuwe-stijl. Zo verscheen vanaf de jaren negentig weer een zorgzaam paternalisme op het toneel.
Publicatiedatum: 10-04-2014
Datum laatste wijziging :26-11-2014 Auteur(s): Maarten van der Linde (1948-2020), |
|