Verwante vensters |
|
2014 Parlementaire enquête woningcorporaties Uithuilen en opnieuw beginnen |
|
`Spijt vind ik een moeilijk begrip`. Aan het woord is Vestia-directeur Erik Staal tijdens de verhoren van de parlementaire enquêtecommissie woningcorporaties. In dat ene zinnetje schuilt veel tragiek. Hoe kwam het zover dat de volkshuisvesters ter verantwoording moesten worden geroepen? Waarom is spijt voor hen een moeilijk begrip? En hoe moet het met de woningcorporaties in de toekomst? Aan het begin van de eenentwintigste eeuw ontstond er flinke maatschappelijke irritatie over de woningcorporaties. Enkele instellingen waren meer commercieel aan het avonturieren dan sociaal aan het ondernemen. Zo investeerde Servatius in Maastricht tientallen miljoenen in de bouw van een prestigieuze campus, zonder dat er enig contract was met de universiteit. Veel gerucht maakte ook de aankoop van een voormalig cruiseschip door de Rotterdamse corporatie Woonbron, dat na vele tegenvallers miljoenen van het maatschappelijk vermogen zou verslinden. Nog groter waren de gevolgen van het gespeculeer met renteverzekeringen (derivaten) door het Vestia van Erik Staal. De misrekeningen bracht de corporatie aan de rand van de financiële afgrond en sociale verhuurders door heel het land moesten jarenlang bijspringen om het gat te dichten. Deze incidenten waren niet illustratief voor de meerderheid, die vaak veel soberder te werk ging, maar zij beheersten wel de beeldvorming. De maatschappelijke irritatie werd echter ook gevoed door een salarisstijging over de breedte van de hele sector. Marktconforme beloningen werden de regel. Ook op dit vlak trokken incidenten de meeste aandacht. Wrang was dat Erik Staal de absolute topverdiener was, met een jaarsalaris van maar liefst een half miljoen euro. Berucht is ook de in 2015 tot 2,5 jaar cel (na zijn hoger beroep kwam daar in 2017 nog een jaar bij) veroordeelde Amsterdamse directeur Hubert Möllenkamp, die naast allerlei duistere zaken ook de vrijheid nam als dienstauto een Maserati met chauffeur aan te schaffen. Het waren jaren waarin de Woningwet een `sobere` bedrijfsvoering voorschreef en een `beheerste ontwikkeling van de loonstijging`. De incidenten bij de woningcorporaties hadden verschillende oorzaken. Ze hadden soms te maken met gebrek aan sociaal kompas bij bestuurders, die zich gingen opstellen als `zonnekoningen`. Maar dat was het niet alleen, en daarom viel spijt betuigen sommige bestuurders ook moeilijk. Er was sprake van een bredere cultuur waarin van alles mogelijk was. Er was een gebrek aan tegenmacht en toezicht. Bewoners waren zich gaan gedragen als woonconsumenten. Steeds minder vaak hadden woningcorporaties een representatieve ledenraad die ze kritisch volgde. Bovendien had in de jaren negentig ook de overheid de teugels laten vieren. Vestia kreeg alle ruimte. De initiatieven van Woonbron werden zelfs door minister Ella Vogelaar toegejuicht. Maar langzamerhand kantelde het beeld en kregen corporaties steeds meer tegenwind. Politici pleitten voor een `terug naar de kerntaak`. Vermogens van woningcorporaties werden afgeroomd door de `Vogelaarheffing` (ten gunste van achterstandswijken), de `Bosbelasting` (de invoering van de vennootschapsbelasting voor corporaties), beide uit 2008, en de `Verhuurdersheffing` uit 2013. Europa drong ondertussen aan op een scheiding van sociale en commerciële activiteiten, in jargon: een scheiding van `diensten van algemeen economisch belang (DAEB) en niet-DAEB. De activiteiten op het gebied van leefbaarheid en zorg werden omstreden. Ook het toezicht werd aangescherpt. Zo kwam minister Stef Blok, nota bene van de VVD, die zich jarenlang tegen elke vorm van regulering uitsprak, in 2012 met een maximum voor topsalarissen bij woningcorporaties. Bovendien zette hij in op de oprichting van een toezichthoudende Woonautoriteit. Zijn nieuwe Woningwet uit 2015 bracht veel van deze maatregelen samen. Zo verplicht de wet bovendien corporaties vanaf 1 januari 2016 passend te gaan toewijzen (de passendheidsnorm). Daarmee wil Blok voorkomen dat huishoudens met een beperkt inkomen in een te dure woning gaan wonen en daarvoor ter compensatie een maximaal beroep doen op de huurtoeslag. Huur en inkomen dienen volgens hem meer met elkaar in verhouding te zijn, zodat de woonlasten voor huishoudens met een laag inkomen betaalbaar blijven. Het politieke ongenoegen over de handel en wandel van woningcorporaties steeg naar een kookpunt na de financiële miskleun van Vestia, die in 2012 aan het licht trad. De absolute grens was bereikt en de Tweede Kamer stelde een `parlementaire enquêtecommissie woningcorporaties` in. Het voorzitterschap van de commissie kwam in handen van (inmiddels voormalige) PVV`er Roland van Vliet. In een vuistdik rapport, dat in oktober 2014 verscheen, werd haarfijn geanalyseerd wat er was misgegaan, niet alleen aan de zijde van de corporaties, maar ook aan de zijde van de overheid, die de teugels naar de mening van de commissie wel erg had laten vieren. In de aanbevelingen sloot de commissie aan bij de strengere politieke lijn die feitelijk al door minister Blok was ingezet. Zo zal de Nederlandse volkshuisvesting, voor zover uitgevoerd door woningcorporaties, een kleinere rol hebben dan voorheen. Maar daarmee is hopelijk niet alles gezegd. Onder de vlag van de participatiesamenleving wordt steeds meer gevraagd van mensen en buurten. En de sociale veerkracht van mensen en de leefbaarheid van buurten staan in steden en in krimpgebieden nog steeds onder druk. De politiek zet in op lokaal maatwerk, waarin uitdagingen op het gebied van bijvoorbeeld werk, zorg, welzijn en wonen integraal worden aangepakt. In deze ontwikkeling kunnen corporaties nog steeds een belangrijke rol spelen, bijvoorbeeld in de vorm van het beheren van maatschappelijk vastgoed en het aanstellen van wijkconciërges. Nieuwe beheervormen, waarbij verhuurders en bewoners verantwoordelijkheden delen, zoals in sociale koopconstructies of verenigingen van wijkeigenaren, kunnen woningcorporaties een nieuw gezicht geven. Nee, de rol van woningcorporaties is zeker nog niet uitgespeeld. Sterker, de participatiesamenleving zou zomaar een inspiratiebron kunnen opleveren om zichzelf opnieuw uit te vinden. |
|