1980 Rotterdam: opbouwwerkhoofdstad NL Bewoners als opdrachtgevers |
|
Is opbouwwerk nu een instrument van de gemeente of van bewonersorganisaties? In de jaren zeventig wordt daar in een aantal grotere gemeenten en gemeenteraden een stevig robbertje over gevochten. Het leidt uiteindelijk tot een aantal onafhankelijke opbouworganisaties in grotere gemeenten die zich ten dienste stellen aan bewonersorganisaties. Rotterdam gaat daarin voorop. Rotterdam staat in de jaren tachtig bekend als de ‘opbouwwerkhoofdstad van Nederland’. Dat heeft er alles mee te maken dat in de havenstad het opbouwwerk de principiële strijd of het opbouwwerk nu een instrument is van de gemeente of van bewoners in het voordeel van de laatste is beslecht. In 1980 maken opbouwwerkers de overstap van een dienstverband met de gemeente naar een instelling onder zeggenschap van bewonersorganisaties, het Instituut Opbouwwerk Rotterdam - IOR. Bewoners worden opdrachtgever van opbouwwerkers. Hoofdtaak voor het Rotterdamse opbouwwerk wordt om bij te dragen aan het open en democratisch functioneren van de centrale bewonersorganisatie in de wijk. Deze wijkorganisaties worden door de gemeente erkend als overlegpartner en belangenhartiger van bewoners. Daarmee begint in Rotterdam een unieke periode in de geschiedenis van de samenlevingsopbouw, die ruim tien jaar zal duren. Sociaal wijkopbouworganen, actiegroepen, bewonersorganisaties De ontwikkeling van het opbouwwerk in Rotterdam is nauw verbonden met het organiseren van bewoners in wijkorganisaties. Eind jaren zestig worden in nieuwbouwwijken ‘sociaal wijkopbouworganen’ gevormd, met wijkopbouwwerk-consulenten. Het wijkopbouwwerk moet bevorderen dat een nieuw maatschappelijk middenveld ontstaat dat de plaats kan innemen van de levensbeschouwelijke instellingen die in de jaren zestig aanhang verliezen. Begin jaren zeventig gaan bewoners en studenten in verzet tegen sloop van de woningen van oude wijken om plaats te maken voor verkeerdoorbraken en kantoren. Ze krijgen steun van club- en buurthuizen en van kaderleden van de arbeidersbeweging. De aktiegroepen keren zich ook tegen door de overheid gedropte wijkorganen en opbouwwerkers. Wethouder stadsvernieuwing van het nieuw gekozen PvdA-College wordt in 1974 Jan van der Ploeg, oud-directeur van de Sociale Academie. Hij sluit een overeenkomst met actiegroepen in de oude wijken. De sloop van de oude wijken is van de baan, bewoners krijgen een doorslaggevende stem in de projectgroepen stadsvernieuwing die plannen gaan maken voor woningverbetering. De actiegroepen veranderen in vakbond-achtige organisaties die namens bewoners onderhandelen met gemeentelijke diensten en de politiek. Deze nieuwe bewonersorganisaties krijgen recht op ondersteuning van eigen deskundigen, waarmee de gemeente haar eigen oppositie gaat financieren. De PvdA, grootste partij in Rotterdam, is verdeeld. Aanhangers van ‘directe democratie’ in wijken staan tegenover voorstanders van deelraden met vertegenwoordigers van politieke partijen. Georganiseerde bewoners wijzen wijkraden af, ze willen zelf direct zaken doen met gemeentelijke diensten over stadsvernieuwing. Bewonersorganisaties eisen ook het opbouwwerk op. Opbouwwerkers sluiten zich in de wijken aan bij bewonersorganisaties, ze botsen daarbij met de gemeentelijke afdeling Wijkaangelegenheden die het opbouwwerk wil inzetten voor de vorming van wijkraden en deelgemeenten. Het Komitee Behoud Opbouwwerk voert met succes actie voor opbouwwerk dat onafhankelijk is van de gemeente. Leden van het comité treden in 1980 toe tot het bestuur van de nieuwe opbouwwerkinstelling. Bewonersorganisaties als opdrachtgever Opbouwwerkers gaan binnen bewonersorganisaties de rol vervullen van onderhandelingsgerichte organizers. Stadsvernieuwing ontwikkelt zich tot een democratiseringsproces met spel en tegenspel tussen georganiseerde bewoners en stadsbestuur. De gemeente subsidieert bewonersorganisaties en opbouwwerk, aldus een beleidsnota uit 1985, op grond van de bijdrage die zij leveren aan de gemeentelijke democratie. Opbouwwerkers gaan zich in IOR-verband professionaliseren. Van ‘vrijgestelde’ binnen de bewonersorganisatie worden ze ‘beroepskracht’ met twee verantwoordingslijnen. Bewonersorganisaties worden opdrachtgever en bepalen ‘het wat’ van het werk, collega’s toetsen ‘het hoe’. Opbouwwerkers kunnen bij conflicten in de wijk terugvallen op het IOR dat helpt bij het scheppen van condities voor opbouwwerk en bij de vorming van ‘verantwoordingskaders’ in de wijken die optreden als opdrachtgevers van de opbouwwerkers. De opbouwwerker gaat deel uitmaken van wijkteams van beroepskrachten, met extern deskundigen en sociaal begeleiders voor stadsvernieuwing. De ‘coördinerend opbouwwerker’ van de bewonersorganisatie wordt schakel tussen bewoners, team van beroepskrachten en gemeentelijke diensten. Zo komt Rotterdam bekend te staan als de ‘opbouwwerkhoofdstad van Nederland’, de gemeente waar de verhoudingen echt gekanteld zijn in het voordeel van de bewoners. Het aantal opbouwwerkers groeit van 24 in 1980 naar 43 in 1985. In 1983 gaan 14 opbouwwerkers van Turkse, Marokkaanse en Kaapverdische komaf aan het werk. Een wijkteam in een stadsvernieuwingswijk bestaat verder uit 4 á 6 bouwkundigen en sociaal begeleiders. In 1988 fuseren opbouwwerk en stadsvernieuwings-ondersteuning en gaan op in het Rotterdams instituut bewonersondersteuning RIO. Van belangenbehartiging naar samenlevingsopbouw In de loop van de jaren negentig stuiten het bouwen voor de buurt en de democratisering op grenzen. Stadsvernieuwing kan niet langer fungeren als bindende kracht in wijken. Veel bewoners van het eerste uur zijn verhuisd naar buitenwijken, hun plaats wordt ingenomen door migranten, veel blijvers voelen zich ontheemd. De basis voor een wijkgerichte bewonersorganisatie valt weg. Bewonersorganisaties veranderen in steunpunten/resource-centres voor uiteenlopende groepen en (migranten)zelforganisaties in de wijk. Opbouwwerkers kiezen voor een positie van derde, tussen verschillende groepen bewoners en instanties. Daarmee begint een nieuwe episode in de historie van het Rotterdamse opbouwwerk. De focus verschuift van de wijk naar de straat, opbouwwerkers stimuleren het Opzoomeren en het voeren van portiekgesprekken over regels tegen overlast. Na de periode van ‘belangenbehartiging door zelforganisatie’ wordt de nieuwe doelstelling van het opbouwwerk ‘samenlevingsopbouw’, het bevorderen van vreedzaam samen wonen en samen leven in de wijk. Lees meer over de geschiedenis van het Rotterdamse opbouwwerk op de daarvoor speciaal ingerichte website: opbouwwerkinrotterdam.nl |
|