Deze canon is mogelijk gemaakt door de volgende maatschappelijke aandeelhouders:
Verwante vensters
1925Gezina Boerma en Jan Tijmen Linthorst Homan - Centrale Vereeniging voor den Opbouw van Drenthe Het ontstaan en de ontwikkeling van het opbouwwerk
Het opbouwwerk in Nederland start in Drenthe, waar de Commissaris van de Koningin, J. T. Linthorst Homan, in 1925 een Centrale Vereeniging voor den Opbouw van Drenthe opricht, die met buurthuizen, kinderbewaarplaatsen en bibliotheken in de gebieden waar vroeger turf gestoken werd economische en maatschappelijke ontwikkeling moet stimuleren. Zijn initiatief was een reactie op alarmerende berichten in de media over armoede en ontberingen van de Drentse veenarbeiders. Dat gaf de stoor voor landelijke aandacht voor de achterstanden in Drenthe, waarbij ook koningin Wilhelmina zich niet onbetuigd liet.
Binnen tien jaar groeide Linthorst Homans initiatief uit tot een stevig provinciaal netwerk van voorzieningen. De Commissaris van de Koningin steunde daarbij sterk op de adviezen van Gezina Bähler-Boerma die in 1915 in Paterswolde het initiatief had genomen tot het eerste dorpshuis van Nederland. Onder de energieke leiding van Jaap Cremer, die van 1934 tot 1951 directeur was, ontpopt de Vereeniging zich tot een model van het opbouwwerk in Nederland. Onder zijn leiding beheerde de Vereeniging (na de Tweede Wereldoorlog omgedoopt tot Stichting Opbouw Drenthe) tal van voorzieningen, stuurde ze professionals aan en organiseerde ze vele vrijwilligers. Eigenlijk was dit de eerste bewuste overheidsinterventie om sociale en economische ontwikkelingen te combineren en te sturen.
Na de Tweede Wereldoorlog krijgt elke provincie een Provinciaal Opbouworgaan naar het ’neutrale’ model van Drenthe. Deze organen gaan zich tegen de achtergrond van de wederopbouw en de gevreesde gevolgen van een snelle industrialisatie bezig houden met de planning van gemeenschapsvoorzieningen, studie naar onmaatschappelijkheid en het opzetten van professionele voorzieningen. Als uitvloeisel van de doorbraakgedachte presenteren de opbouworganen zich als een neutrale instantie, los van de zuilen. Na het ontstaan van het Ministerie van Maatschappelijk Werk in 1952 laat een groep ambtenaren, waaronder Gradus Hendriks, zich inspireren door ontwikkelingen in de Verenigde Staten met betrekking tot community development. Het toonaagevende boek van de Canadees Murray Ross Community Organization uit 1955 wordt op aandrang van Hendriks al twee jaar later in het Nederlands uitgebracht. Voor Nederland wordt deze aanpak uitgewerkt door Jo Boer, in Drenthe sinds 1951 opvolgster van Jaap Cramer (die Commissaris van de Koningin werd). In 1960 publiceert zij het eerst handboek Opbouwwerk-verkenningen op het gebied van ‘community organization in de Nederlandse verhoudingen.
In de jaren zeventig verandert het onpartijdige, neutrale karakter van het opbouwwerk onder druk van de nieuwe tijdsgeest. Het vak politiseert en opbouwwerkers verbinden zich meer en meer met ‘nieuwe sociale bewegingen’ als het feminisme, de milieubeweging en de kraakbeweging. De grootscheepse stadsvernieuwing die vanaf het midden van de jaren zeventig de vooroorlogse woningbouw aanpakt vormt het absolute hoogtepunt in de geschiedenis van het opbouwwerk. Opbouwwerkers zorgen er voor dat bewoners hun zegje kunnen doen en overal in het land worden grootscheepse sloopplannen omgezet in ‘bouwen voor de buurt’. Het tijdschrift Marge (1977 – 1986) wordt de spreekbuis van het progressieve opbouwwerk.
De rekening voor de periode van activistische politisering kwam vanaf de tweede helft van de jaren tachtig, toen opbouwwerkorganisaties grote klappen opliepen als gevolg van de bezuinigingen. In veel steden is de werksoort als afzonderlijke werksoort weggevaagd en ingevoegd in grote welzijnsorganisaties.
Landelijk werd van 1982 de verdere werkontwikkeling ter hand genomen door het Landelijk Platform Opbouwwerk (later omgedoopt tot Landelijk Centrum Opbouwwerk -LCO), onder leiding van de energieke oud-opbouwwerker Wil van de Leur ( †2007). Zijn inspanningen hebben niet kunnen voorkomen dat de professionele vaardigheden van het opbouwwerk (het organiseren van bewoners, het bevorderen van participatie, het verbinden van bewoners met instituties) in toenemende mate door andere organisaties zijn overgenomen. In 2006 ging - geheel passend in deze ontwikkeling - het LCO op in het NIZW, later Movisie.
Zo was de basisgedachte van de Vogelaar-wijkenaanpak, het aanspreken van de krachtbronnen van bewoners, typisch een kunstje waar het opbouwwerk van oudsher in geschoold is. Maar velen hebben het inmiddels afgekeken. Maar het gebeurt nu ook door woningcorporaties, door buurtregisseurs, door scholen, door losse projectmedewerkers, door organisatieadviesbureaus. Zo is er langzaam maar zeker rondom het opbouwwerk een paradoxale situatie gegroeid: er wordt steeds meer opbouwwerk gedaan door steeds minder opbouwwerkers. Of het daardoor ook beter gebeurt, professioneler en effectiever, daar kan je wel je vraagtekens bij zetten.
Publicatiedatum: 15-09-2009
Datum laatste wijziging :09-05-2019
Auteur(s): Jos van der Lans,